Veroordeeld tot de bedelstaf

Het OCMW van Mechelen haalde zich recentelijk de banbliksems op de hals van ministers en welzijnswerkers. Aanleiding was een intern advies om onder bepaalde omstandigheden geen bestaansminimum meer uit te keren aan jongeren onder de 25 die nog nooit hebben gewerkt. Voorbij het fait divers zoekt Trends naar de activiteit, de inkomsten en uitgaven van de vzw OCMW. Een portret.

Er hangt een onfrisse geur in het rustieke bureau van de voorzitter van het Mechelse Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Dat heeft niets te maken met de al enkele dagen aanschuivende persmedewerkers, noch met de reden van hun belangstelling. Op de binnenplaats van de heropgebouwde priorij aan de Bruul worden de aalputten geledigd, maar enige symboliek moeten we daarachter niet zoeken, verzekert voorzitter Lieve Keuleers (CVP) ons.

Keuleers leidt een welzijnsonderneming met een jaaromzet van 1,3 miljard frank, een verlies van ruim 54 miljoen en 658 personeelsleden (zie tabel). De werking van haar OCMW is representatief voor de meeste Vlaamse middelgrote centrumsteden. Jaarlijks verschaft het steun in 4200 individuele dossiers, voor een bevolking van 75.500 zielen. Naast de sociale hulpverlening, beheert het OCMW een ziekenhuis (jaarbegroting 900 miljoen, 400 personeelsleden) en drie rustoorden. Deze instellingen zijn budgettair onafhankelijk : buiten een verrekening van wederzijds gepresteerde diensten, is er geen doorstroming van geld.

VANGNET.

Elk OCMW is in essentie een uitkeringsinstelling en als zodanig het laatste vangnet voor personen die buiten de mazen van de sociale zekerheid vallen. Elk OCMW zit chronisch verlegen om geld. Zegt coördinator Freddy Langenus van de sociale dienst : “Er zijn altijd meer middelen nodig dan deze waarover we beschikken om onze opdracht goed te vervullen. Daarom moeten we permanent schipperen om zoveel mogelijk aan de reële behoeften te voldoen, steeds in het besef dat we lang niet alles kunnen wat we zouden moeten doen.”

Stoten we hier op de diepere grond van het ideetje om de uitkeringen van min-25-jarigen te koppelen aan een tewerkstellingsvoorwaarde ? Dacht de inmiddels van hogerhand teruggefloten Raad voor Maatschappelijk Welzijn hier enkele miljoenen te recupereren om het gat in de rekening te helpen dichten ? Feit is dat de 18- tot 25-jarigen oververtegenwoordigd zijn in de OCMW-steun. Zij maken 9,5 procent van de bevolking uit, maar vormen bijna 25 procent van de steuntrekkers. Nog opmerkelijker is dit als men weet dat de 65-plussers met hun 21 procent aandeel in de bevolking slechts 4,5 procent van de steuntrekkers leveren. Keuleers en Langenus ontkennen met klem dat het louter financiële motief een drijfveer was voor het advies. De interne richtlijn was een principiële zaak, bedoeld om een al te gemakkelijk beroep op het OCMW af te raden, maar zonder aan het universeel recht op een uitkering voor wie aan de wettelijke voorwaarden voldoet te raken. In een reactie stipte Vlaams minister van Welzijn Luc Martens (CVP) trouwens aan dat de uitkeringen van het bestaansminimum voor het grootste deel worden bijgepast door de federale overheid. De werkingskosten van het OCMW worden dan weer door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd. De gemeente staat in voor de personeelskosten. Volgt u nog ? We duiken even dieper in het financieel plaatje.

LASTEN.

De zwaarste last voor het Mechelse OCMW, net zoals voor alle gelijkaardige stedelijke centra, is de personeelskost. De loonlast voor het overwegend gekwalificeerd en bediendenpersoneel gaat in 1996 aan de haal met 650 miljoen frank. Tweede grote post zijn de sociale vergoedingen, voor een totaal van 372 miljoen. De grootste brokken gaan daar naar uitkeringen van het bestaansminimum (190 miljoen), financiële hulp aan personen die geen recht hebben op het bestaansminimum (72 miljoen) en tussenkomsten in de plaatsingskosten van bejaarden in rusthuizen (72 miljoen). Commentarieert Freddy Langenus : “Bijna geen enkele bejaarde kan nog volledig zelf de kost van de opname in een rusthuis 44.500 frank per maand betalen, wegens ontoereikend pensioen en spaargeld. Nochtans rekenen wij in de OCMW-rusthuizen slechts 70 procent van de economische kostprijs aan. Daar niet iedereen terecht kan in onze drie instellingen, wordt een aantal bejaarden ook in andere rusthuizen geplaatst. Voor hen gaan we indien nodig een betalingsverbintenis aan. De onderhoudsplicht lost lang niet alles op : steeds meer bejaarden hebben gepensioneerde kinderen en wij kunnen slechts de maandelijkse inkomsten van de betrokkenen checken.

Nog eens 30 miljoen gaat naar de sociale tewerkstelling. Op het ogenblik van ons bezoek had het OCMW-Mechelen 50 sociaal tewerkgestelden in dienst. Op jaarbasis stromen er 80 personen door het stelsel, met het oog op hun reïntegratie in de arbeidsmarkt (of in de werkloosheidsverzekering). Deze werknemers krijgen een volwaardig loon. Zij vervullen nuttige en noodzakelijke taken, maar het blijft supplementaire tewerkstelling en een vorm van hulpverlening. Deze jobs zouden nooit in het normale arbeidscircuit totstandkomen. “Let wel, het is geen bezigheidstherapie, maar een productieve manier om arbeidservaring, sociale contacten en het bewustzijn van plichten en rechten herop te bouwen,” zegt Langenus. Ongeveer 70 procent van de sociaal tewerkgestelden slaagt in het opzet.

“Soms vraag je je af of al die projecten en inspanningen wel rendabel zijn,” mijmert Lieve Keuleers. Maar ze herpakt zich : “Een OCMW is natuurlijk nooit rendabel. De vraag die wel geregeld moet worden gesteld, is of de inspanningen voldoende effecten hebben om ze vol te houden. In elk van onze sociale opdrachten schieten we een beetje te kort, wegens gebrek aan middelen. Rationele beleidsvoering heeft haar plaats in de keuze, de afweging van de verdeling van deze beperkte middelen. Moeten we, bijvoorbeeld, meer investeren in sociale tewerkstelling ? Of is het nuttiger meer middelen en mankracht in te zetten voor budgetbegeleiding, als we daar een toename van de vraag opmerken ? Waar moeten we wachtlijsten aanleggen ?”

LUSTEN.

Laten we aannemen dat de meeste OCMW’s van de Vlaamse centrumsteden inderdaad niet over voldoende geld beschikken om de reële noden te delgen van het deel van de bevolking dat aan hun zorgen is toevertrouwd. Beschikken ze over mogelijkheden om meer geld in het laatje te krijgen ? Eigenlijk niet. De financiering is bij wet geregeld en de financiers zijn zelf behoeftig. Voor de sociale toelagen en uitkeringen recupereren de OCMW’s ongeveer 75 procent bij de federale en gemeenschapsoverheid. Hetzelfde geldt voor de andere kosten, met kleine of grote vertraging. De rest komt van de gemeente (240 miljoen in het geval Mechelen).

Elk OCMW heeft doorgaans ook eigen inkomsten uit verhuring en verkoop van eigendommen en pacht (voor Mechelen : 33 miljoen uit verkoop). Deze buitengewone inkomsten vallen buiten de normale begroting en mogen slechts worden aangewend voor buitengewone uitgaven. Zij kunnen niet worden overgeheveld naar de courante activiteiten. Zo bijvoorbeeld kan het OCMW de opbrengst van een verkaveling niet investeren in budgetbegeleiding, extra sociale tewerkstelling of uitkeringen. Wat wel kan, is zeg maar renovatie van bejaardenflats. De regel is ingesteld om het patrimonium te beschermen tegen eventuele vrijgevigheid van politieke coalities.

Inmiddels werkt de hogere overheid naarstig aan de verdere inkrimping van de speelruimte van de OCMW’s. Tot nog toe komt het overheidsgeld uit twee potten : het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn (BFMW) en het Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen (VFIK). De middelen van het BFMW (2,5 miljard) en het VFIK (1,4 miljard) worden eerlang ondergebracht in één Sociaal Impulsfonds (SIF), waaraan nog een extraatje van een half miljard voor 32 “achtergestelde gemeenten” (waartoe Mechelen behoort) wordt gekoppeld.

AUTONOMIE AANGETAST.

Een goede zaak voor de overzichtelijkheid en een bedankje voor de bonus ? Het ontwerpdecreet van Vlaams minister van Binnenlandse Zaken, Stedelijk Beleid en Huisvesting Leo Peeters (SP), dat momenteel bij de Raad van State vertoeft, kan in OCMW-kringen op uiterst weinig enthousiasme rekenen.

Lieve Keuleers vat, machteloos, de kritiek van zowat alle OCMW-voorzitters samen : “Nieuw is dat het geld van het SIF zal worden uitgekeerd aan de gemeenten en niet meer rechtstreeks aan de OCMW’s. Vroeger ging het BFMW-geld naar de OCMW’s en werd het VFIK-geld volgens een sleutel (40 procent gemeente, 40 procent OCMW en 20 procent vrij te besteden) verdeeld. Concreet betekent dit dat de OCMW’s nu al hun geld van de gemeente moeten krijgen. Dat schept gevaren en problemen. Het tast in ieder geval de autonomie van de OCMW’s aan. Vroeger konden we in zekere mate nog eigen initiatieven nemen of klemtonen leggen, nu zal er moeten worden onderhandeld met de gemeente. Zal daar de politieke bereidheid bestaan om grote sommen bij voorrang aan te wenden in het domein van de OCMW’s ? Ik vrees dat elk gemeentebestuur geneigd zal zijn zoveel mogelijk laken naar zich toe te trekken. Vergeet niet dat 100 procent van de bevolking met het stadsbestuur te maken heeft, tegenover de slechts 5 procent cliënten van het OCMW. Er zal nog hard moeten worden gelobbyd om de OCMW’s niet volledig tot de bedelstaf te laten veroordelen.

Andere Peeters-vernieuwingen vangen aan de basis, over alle politieke strekkingen heen, ook nogal wat kritiek. De verplichting tot het opstellen van beleidsplannen en het aangaan van resultaatverbintenissen, als voorwaarde voor bepaalde subsidies vinden bij de meeste OCMW-mandatarissen geen begrip. Lieve Keuleers : “Aan het VFIK hing al een grote bureaucratische molen vast. Dat blijft of wordt nog erger. Het opstellen van gedetailleerde beleidsplannen moet je per definitie toevertrouwen aan ervaren veldwerkers, die je dan moet weghalen op plaatsen waar ze absoluut noodzakelijk zijn. Moet er echt extra administratief personeel aangeworven worden voor dit soort taken ? Over de resultaatverbintenissen in de bestrijding van kansarmoede valt het volgende te zeggen. Elk OCMW is gezien zijn opdracht sterk afhankelijk van externe factoren : economische conjunctuur, regionale evoluties, immigratie, emigratie en alle mogelijke sociale trends. Zich verbinden tot een resultaat is in die context zeer hachelijk. Ik blijf de voorkeur geven aan objectieve criteria zoals het aantal rechthebbenden op het bestaansminimum enzovoort in combinatie met de mogelijkheid tot het uitvoeren van specifieke projecten. Nu verdwijnt echter de automatische koppeling criterium/betoelaging en dat is nu net niet wat je nodig hebt om een beleid met visie uit te werken. Eer je iets onderneemt, moet je toch vooraf ongeveer weten welke middelen je ter beschikking hebt ?”

JOS GAVEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content