Verlies voor de Schatkist

Het Arbitragehof heeft de bestaande bezwaarprocedure “discriminerend” genoemd. Dat zou de Schatkist wel eens een flinke duit kunnen kosten.

Het Arbitragehof heeft enkele maanden geleden een historisch arrest geveld. Daarin noemde het hof de bestaande bezwaarprocedure inzake inkomstenbelastingen discriminerend. Zij is strijdig met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel. Althans als men er van uitgaat – zoals in de praktijk algemeen wordt aangenomen – dat de bezwaarprocedure op dit ogenblik een jurisdictioneel karakter heeft; en dat de gewestelijke directeur die over het bezwaarschrift beslist, dus optreedt zoals een rechter.

Volgens het Arbitragehof is het voor de uitoefening van een rechtsprekende functie immers onontbeerlijk dat de rechter onafhankelijk en onpartijdig is. En dat kan in de bestaande bezwaarprocedure onvoldoende worden gewaarborgd. De rechter (in de persoon van de gewestelijke directeur) maakt immers tegelijk deel uit van de administratie die partij is in het geding. De gewestelijke directeur is daardoor tegelijk rechter en partij. Wat tot gevolg heeft dat belastingplichtigen die zich tot hun rechter (de gewestelijke directeur) wenden, gediscrimineerd worden ten opzichte van de burgers die zich in andere aangelegenheden naar bijvoorbeeld de gewone rechtbanken wenden: want daar heeft men wel voldoende waarborgen dat de zaak in alle onpartijdigheid en onafhankelijkheid behandeld zal worden.

VERNIETIGING.

Discriminatie dus. Met als gevolg – zoals we al vroeger schreven – dat het arrest van het Arbitragehof vanaf nu als een zwaard van Damocles boven elke beslissing van de gewestelijke directeur hangt. Wie niet tevreden is met die beslissing en zich vervolgens tot het hof van beroep wendt, kan daar – met het arrest van het Arbitragehof in de hand – zonder meer de vernietiging vragen van de beslissing van de gewestelijke directeur. Wegens discriminatie.

Vraag is alleen waarom men dergelijke vernietiging zou vragen? Uit principe? Een vernietiging van de beslissing van de gewestelijke directeur heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat men ten gronde gelijk krijgt.

Ook als men de vernietiging (wegens discriminatie) niet vraagt, zal het hof van beroep de grieven van de belastingplichtige aanhoren en nakijken of de gewestelijke directeur een juiste beslissing genomen heeft; en als het hof tot de slotsom komt dat de gewestelijke directeur zich ten gronde vergist heeft, dan zal het de directoriale beslissing geheel of gedeeltelijk hervormen of ze om andere redenen nietig verklaren.

Het resultaat – als men de vernietiging wegens discriminatie wel vraagt – is niet noodzakelijk anders: het hof zal dan de directoriale beslissing (als het die nietig verklaart) weliswaar volledig negeren; maar het zal de zaak dan wel volledig naar zich toetrekken en ten gronde de zaak zelf bestuderen. Waarbij het best mogelijk is dat de conclusie van het hof perfect overeenstemt met de (wegens discriminatie) vernietigde beslissing van de gewestelijke directeur.

INTERESTEN.

Veel meer dan wat intellectuele genoegdoening levert dat dan niet op. Althans niet op het eerste gezicht. Want er is bij nader inzien nog een ander gevolg. Dat heeft te maken met de nalatigheidsinteresten die de belastingplichtige verschuldigd is.

Wie de ingekohierde belasting niet of niet tijdig betaalt, is nalatigheidsinteresten verschuldigd. Die worden tegenwoordig nog altijd aangerekend tegen het astronomisch hoog tarief van 0,8% per kalendermaand. Dat is dus bijna 10% per jaar.

Keerzijde van de medaille: wie een terugbetaling van belastingen tegoed heeft, krijgt op zijn beurt vanwege de Schatkist moratoriuminteresten tegen het al even astronomisch hoge tarief van bijna 10% per jaar.

Maar terug naar de nalatigheidsinteresten die de belastingplichtige verschuldigd is. Die zijn verschuldigd zodra het saldo van de ingekohierde belasting of het ingekohierde belastingsupplement niet betaald wordt binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet.

BETALEN.

Wat evenwel als ik tegen dat aanslagbiljet bezwaar indien? Stel dat de belastingcontroleur een belastingsupplement gevestigd heeft van 200.000 frank. En dat ik meen dat deze inkohiering onterecht gebeurd is. Moet ik dat supplement dan ook onmiddellijk betalen?

Niet noodzakelijk. De algemene regel is dat men tot onmiddellijke betaling gehouden is van de belasting die overeenstemt met de gegevens die de belastingplichtige zelf op het aangifteformulier heeft vermeld. Als de administratie een hogere belasting vestigt (bijvoorbeeld omdat zij meent dat bepaalde inkomsten niet zijn aangegeven), dan kan de belastingplichtige de vaststelling vragen van het onbetwist gedeelte van de belasting. Alleen dat gedeelte moet dan onmiddellijk worden betaald.

ASTRONOMISCH.

Het saldo moet voorlopig – in afwachting van de afhandeling van het ontstane geschil – niet worden betaald. Maar dat uitstel van betaling is niet noodzakelijk een voordeel: de nalatigheidsinteresten lopen immers; tegen, zoals gezegd, bijna 10% per jaar. Als de belastingplichtige uiteindelijk – na verloop van dikwijls vele jaren – gelijk krijgt, is er geen probleem. Dan moeten uiteraard ook geen nalatigheidsinteresten worden betaald.

Maar het wordt helemaal anders als hij uiteindelijk, na bezwaar, na beroep, of na cassatie, ongelijk krijgt. Bovenop het belastingsupplement dat hij dan alsnog te betalen krijgt, zal hij een dikwijls astronomisch hoog bedrag aan nalatigheidsinteresten te betalen krijgen.

OPSCHORTING.

In het Wetboek komt evenwel een bepaling voor die voor dit laatste probleem enig soelaas biedt. De wetgever heeft immers gemeend dat de belastingplichtige niet het slachtoffer mag worden van het langdurig talmen van de gewestelijke directeur. Als die na verloop van tijd nog altijd geen beslissing heeft genomen over het bezwaarschrift, dan worden de nalatigheidsinteresten opgeschort (art. 413 W.I.B. 1992).

Dit is meer bepaald het geval als de gewestelijke directeur na achttien maanden nog steeds geen beslissing over het bezwaarschrift heeft genomen. In dat geval zijn op het gedeelte van de belasting dat hoger is dan het voormelde niet betwiste gedeelte geen nalatigheidsinteresten verschuldigd, en dit voor het tijdperk dat begint op de eerste van de maand welke volgt op die waarin de termijn van achttien maanden verstrijkt, en dat afloopt op het einde van de maand waarin van de beslissing van de gewestelijke directeur kennis wordt gegeven.

VOORBEELD.

Neem bijvoorbeeld een belastingplichtige die eind 1995 geconfronteerd werd met een belastingsupplement (in verband met beweerde niet aangegeven inkomsten). Hij dient begin 1996 bezwaar in. De nalatigheidsinteresten lopen. Maar halfweg 1997 heeft de gewestelijke directeur nog steeds geen beslissing genomen. Er zijn dan vanaf dat ogenblik geen nalatigheidsinteresten meer verschuldigd. Tot wanneer? Totdat de gewestelijke directeur uiteindelijk doet wat hij moet doen: een beslissing nemen. Stel dat die vandaag genomen wordt. Er zijn dan sedert halfweg 1997 tot vandaag geen nalatigheidsinteresten verschuldigd. Vandaag beginnen ze opnieuw te lopen… totdat de belasting uiteindelijk betaald wordt.

ARREST.

Stel evenwel dat de belastingplichtige in het voorbeeld niet akkoord kan gaan met de beslissing van de gewestelijke directeur; en dat hij besluit zijn zaak voor te leggen aan het hof van beroep. En dat hij – het arrest van het Arbitragehof inzake het discriminerend karakter van de bezwaarprocedure in de hand – meteen ook de vernietiging vraagt van de beslissing van de gewestelijke directeur. Als het hof van beroep op dat verzoek ingaat, dan is er geen beslissing meer van de gewestelijke directeur. Zij is immers vernietigd. Met terugwerkende kracht. Wat meteen tot gevolg heeft dat de opschorting van de nalatigheidsinteresten ook niet meer met die beslissing kan eindigen. Er is immers geen directoriale beslissing meer. De nalatigheidsinteresten kunnen in dit geval ten vroegste opnieuw beginnen te lopen op het ogenblik waarop het arrest van het hof van beroep – dat in de plaats komt van de vernietigde directoriale beslissing – aan de belastingplichtige betekend wordt. En dat zal in de meeste gevallen pas vele jaren na de directoriale beslissing zijn.

Alleen daarom al heeft de belastingplichtige er alle belang bij de vernietiging van de directoriale beslissing (wegens discriminatie) te vragen. Het kan hem een serieuze som nalatigheidsinteresten besparen.

CHAOS.

De bestaande bezwaarprocedure dreigt dus niet alleen in een chaos te verzanden, maar riskeert bovendien een ernstige aderlating te betekenen voor de Schatkist. Hoe die knoop ontward moet worden, is niet meteen duidelijk. Wel dat ook op dit punt dringend naar een aanvaardbare oplossing moet worden gezocht.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content