Vergrijzing maakt van Europa een dwerg

Militaire politiek, milieu- en handelsgeschillen zorgen voor spanningen tussen de Verenigde Staten en Europa. Maar wat de continenten écht uit elkaar drijft, is… grijs haar. Denkt u hier even over na: vandaag zijn er 100 miljoen Europeanen méér dan er Amerikanen zijn. In 2050 zijn dat er 190 miljoen mínder. De verhoudingen in de wereld zullen nooit meer dezelfde zijn.

In 2000 hielden de Verenigde Staten een volkstelling die schokkende resultaten opleverde. Daaruit bleek dat de bevolking sneller aangroeide dan de onderzoekers bij de vorige telling van 1990 hadden voorspeld. So what, denkt u? Maar wat als we u vertellen dat Europa daardoor in de komende vijftig jaar demografisch, economisch en militair een dwerg zal worden in vergelijking met de VS?

In 1950 was West-Europa twee keer zo bevolkt als de VS: 304 miljoen tegenover 152 miljoen. Voor een goed begrip: met ‘Europa’ hanteren we hier de definitie die gebruikt werd door het US Census Bureau, dat wil zeggen alle landen die tijdens de Koude Oorlog niet communistisch waren. De vijftien landen die nu de Europese Unie uitmaken, vormen een iets kleinere groep: zij hadden in 1950 een totale bevolking van 296 miljoen.

Aan beide zijden van de oceaan ging de bevolking pijlsnel omhoog tijdens de babyboom, en evolueerde dan trager tijdens het midden van de jaren tachtig. Ook nu nog ligt het bevolkingsaantal van Europa 100 miljoen hoger dan dat van de VS.

Maar in de loop van de jaren tachtig begon zich iets eigenaardigs voor te doen. De terugval van de Amerikaanse vruchtbaarheidsgraad – het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw verwacht wordt te krijgen – stopte. Tussen 1960 en 1985 daalde de Amerikaanse vruchtbaarheidsgraad tot 1,8 en dat was iets lager dan het Europese peil en ver beneden het ‘vervangingsniveau’van 2,1. Dat is de graad die nodig is om de bevolking stabiel te houden. Tegen de jaren negentig steeg de Amerikaanse vruchtbaarheid tot net iets onder de 2,1.

Niemand weet precies waaróm dat gebeurde. Een deel van het herstel was toe te schrijven aan de bovengemiddelde vruchtbaarheid onder de immigranten. Maar dat was niet de hele uitleg: ook de vruchtbaarheid onder de autochtone blanken en zwarten steeg. De meest aannemelijke uitleg is dat de hogere vruchtbaarheid voortvloeide uit de economische boom van de jaren negentig, in combinatie met wat je ‘maatschappelijk vertrouwen’ zou kunnen noemen: Amerika was gewoon een goed land om meer kinderen in groot te brengen.

Dit klinkt onschuldig, maar het is erg ongewoon. In bijna elk land van de wereld daalde de vruchtbaarheidsgraad tijdens de afgelopen jaren. Over het algemeen blijkt dat hoe rijker het land is, hoe groter de terugval.

Intussen blijft de Europese vruchtbaarheid dalen. In het midden van de jaren tachtig lag ze nog net onder 1,9. Nu is dat minder dan 1,4 geworden, en naar verwachting zal ze nog eens tien jaar lang blijven dalen. In Spanje, Italië en Griekenland ligt de vruchtbaarheidsgraad al tussen de 1,1 en de 1,3.

Het moet gezegd dat die cijfers de demografische verschillen op lange termijn waarschijnlijk wat overbenadrukken. In de periode 1970-1985 was er in de VS blijkbaar een generatie van vrouwen die het moederschap uitstelde. Dat leidde tot een ongewoon hoog cijfer in de jaren negentig. Diezelfde verschuiving doet zich nu voor in delen van Europa, vooral in de landen rond de Middellandse Zee. Tegen het jaar 2010 zal de Europese vruchtbaarheidsgraad weer stilaan omhoog gaan (zie grafiek 1: Vruchtbaarheid). Maar we mogen aannemen dat ze zich niet zo stevig zal herpakken als het Amerikaanse cijfer.

Hoezo, de grootste markt?

Volgens de voorspellingen van 1990 had de Amerikaanse bevolking in 2000 275 miljoen zielen moeten bedragen. Foutje, blijkt nu. Bij de telling van 2000 bleken het er 281 miljoen te zijn, wat zelfs boven de breedste marges van de prognose uitstijgt. Betere telmethodes kunnen misschien een deel van dat verschil verklaren, maar het is duidelijk dat de immigratie hoger lag dan verwacht, en dat het geboortecijfer onder de autochtone Amerikanen gestegen is.

Hoe verder de tijd vordert, hoe groter de weerslag die hogere vruchtbaarheidsgraden zullen hebben. Volgens de gemiddelde prognose van de volkstelling van 2000 zou de Amerikaanse bevolking de Europese bijbenen tegen 2040, maar die voorspelling blijkt nu al te laag te liggen. Volgens de meest boude vooruitblikken wordt dat 2030 (zie grafiek 2: Het oude en het jonge continent). Toegegeven, die prognose gaat uit van een erg hoge vruchtbaarheidsgraad van meer dan 2,5 tussen 2025 en 2050. Maar als ze juist blijkt te zijn, dan zou de Europese bevolking in 2050 nog 360 miljoen bedragen en verder dalen. Tegen die tijd zou de Amerikaanse dan 550 miljoen bedragen en verder stijgen. Amerika zou dus qua bevolking dubbel zo groot zijn als nu. Uiteraard moeten dergelijke rechtlijnige projecties over 50 jaar met een flinke korrel zout genomen worden. Maar toch, de cijfers zijn onthutsend.

Europese commissarissen pochen graag dat de EU de grootste markt ter wereld vormt. Ze eisen bijgevolg bij handelsonderhandelingen een gelijke status op met de VS. Sommigen menen ook dat, wegens die pariteit, de euro ooit een internationale reservemunt zal worden die kan wedijveren met de dollar.

Maar veronderstel even dat de Amerikanen per hoofd van de bevolking een derde rijker blijven dan de Europeanen, zoals nu al het geval is. De hogereeksprognose houdt in dat de Amerikaanse economie in 2050 nog altijd twee keer zo groot zal zijn als de Europese. Dat overwicht zou zelfs blijven in de veronderstelling dat tegen die tijd een groot deel van Centraal- en Oost-Europa zich bij de EU zal hebben aangesloten. Het economische machtsevenwicht in de wereld zou fundamenteel omgegooid worden. Met 400 tot 550 miljoen rijke consumenten zou de Amerikaanse markt ongetwijfeld nog belangrijker zijn voor buitenlandse ondernemingen.

De macht van de immigranten

Een deel van de bevolkingsaanwas werd gedragen door een hogere vruchtbaarheid, de rest is afkomstig van immigratie. In het voorbije decennium kwamen meer dan 11 miljoen inwijkelingen Amerika binnen. Tijdens de jaren zeventig waren dat er zes miljoen, in de jaren tachtig zeven miljoen. Bovendien wordt niet helemaal rekening gehouden met de acht à negen miljoen illegalen die in het land zouden verblijven.

De vruchtbaarheidsgraad van de non-hispanics onder de blanken bedraagt iets meer dan 1,8, onder de zwarten is dat 2,1. Bij de latino’s is het bijna 3,0, meer dan in heel wat ontwikkelingslanden. Wanneer men dus de hele bevolking bekijkt, telt een hogere immigratie dan ook dubbel.

Natuurlijk kende ook Europa een immigratieboom. In de periode 1985-1995 kwamen er zelfs iets meer immigranten Europa binnen dan Amerika (al lag het percentage hoger in Amerika omdat de Europese bevolking groter is). Recentelijk zijn die Europese cijfers echter gedaald, en de meeste demografen voorspellen dat de immigratie in de komende paar decennia in Europa veel lager zal liggen dan in Amerika (zie grafiek 3: Het magneeteffect).

Het verschil in immigratie vergroot niet alleen de Amerikaanse bevolking in vergelijking met de Europese, het maakt ze ook steeds diverser. Nu al vertegenwoordigen de latino’s in steden als Los Angeles en Houston meer dan de helft van de kinderen onder de veertien. Wanneer het gros van de latino’s binnen een decennium zijn voortplantingspiek bereikt, zal het aandeel ervan in de Amerikaanse bevolking de pan uitrijzen.

Dat zou een weerslag kunnen hebben op de economie én op de wereldpolitiek. De mogelijke economische impact is duidelijk genoeg. “In de strijd om arbeiders aan te trekken die de groeiende economieën kunnen ondersteunen, zullen de landen die de immigranten gastvrij onthalen in het voordeel zijn,” zegt Kenneth Prewitt, het voormalige hoofd van het US Census Bureau. Immigranten trekken naar plaatsen waar er familie en vrienden zijn om hen welkom te heten en hen aan een job te helpen. Waar zullen ze het meest gastvrij onthaald worden, in Europa of in Amerika?

De geopolitieke impact is iets waziger, maar zal toch nog altijd krachtig zijn. Op dit ogenblik zijn Amerika’s politieke banden en de gemeenschappelijke waarden met Europa nog sterk, al komt er toch wat sleet op. Maar mettertijd zullen de familiale en culturele banden van Amerika met de belangrijkste bronnen van immigratie – vooral Latijns-Amerika, maar ook Oost- en Zuidoost-Azië – veelvuldiger en sterker worden. Wanneer dat gebeurt, zal de aandacht van de VS waarschijnlijk verder afdwalen van Europa.

Eur-opa wordt oud

Hogere vruchtbaarheid en immigratie leveren niet alleen een grotere bevolking op, maar ook een maatschappij die jonger is, een grotere etnische mix kent en dynamischer is. De eenvoudigste indicator daarvoor is de ‘mediaanleeftijd’ – de leeftijd waarop de helft van de bevolking ouder is, de andere helft jonger. Op dit ogenblik bedraagt de mediaanleeftijd 36,5 in Amerika en 37,7 in Europa. Volgens Bill Frey, demograaf aan de universiteit van Michigan, zal de mediaanleeftijd in Amerika in 2050 36,2 jaar bedragen. In Europa zal dat 52,7 zijn. Dat is een ontstellend verschil, dat bijna volledig toegeschreven kan worden aan de dramatische veroudering van de Europese bevolking.

Achter die veranderingen schuilen demografische patronen die een grote weerslag hebben op het beleid. Het percentage kinderen in de bevolking daalt naarmate de bevolking ouder wordt, maar in Amerika daalt het trager dan elders. In 1985 bestond in de VS en Europa ongeveer 20% van de bevolking uit kinderen onder de veertien. Tegen 2020 zal het aandeel van de kinderen in Europa teruggevallen zijn tot 13,7%, maar zal het in Amerika nog altijd 18,6% bedragen.

Met het licht op de begroting zijn meer kinderen niet noodzakelijk een zegen. Hun opvoeding weegt immers op de openbare financiën. Omdat Amerika relatief meer kinderen telt dan Europa, blijft zijn ‘afhankelijkheidsratio’ – het aantal kinderen en ouderen voor elke persoon op actieve leeftijd – niet laag. Ongeveer tot 2035 zal hij net boven het Europese niveau blijven. Daarna echter zal in de VS de afhankelijkheidsratio beginnen dalen naarmate de piek van kinderen een piek van volwassenen wordt. In Europa krijgen we zo’n wijziging níét, en zal de ratio blijven stijgen omdat het aantal ouderen verder toeneemt. En het is precies daar dat de implicaties voor het beleid het grootst zullen worden.

Zodra de babyboomers met pensioen gaan, krijgen Europa en de VS begrotingsproblemen om de pensioenen en de gezondheidszorg te kunnen betalen. Volgens sommige schattingen zou de staatsschuld in Amerika wel eens kunnen oplopen tot 100% van het nationaal inkomen. In Europa in zijn geheel zou dat 150% zijn, en in landen als Duitsland en Frankrijk zelfs meer dan 250%. De druk zal dus weliswaar aan beide zijden van de oceaan toenemen, maar de last zal veel zwaarder wegen in Europa.

Dat is al een probleem op zich. Maar het is ook een mogelijke aanleiding voor hommeles in het transatlantische huishouden. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben Europa en de VS de manier waarop ze gemeenschapsgeld willen uitgeven anders berekend. Amerika besteedde meer aan defensie, Europa aan sociale programma’s. Het resultaat daarvan is het vertrouwde militaire overwicht. Amerika geeft bijna twee keer zoveel uit aan defensie als de hele Europese Unie (295 dollar miljard in 2000, of 3% van het bruto binnenlands product, vergeleken bij 153 miljard dollar in de EU) en handhaaft op die manier zijn militaire overwicht. Met tussenpozen beloven de Europeanen meer uit te geven om de militaire kloof te dichten en geven ze toe dat het Navo-bondgenootschap in gevaar komt als ze hun steentje niet bijdragen, maar de bevolkingstrends zullen hun vastberadenheid op dat vlak ondermijnen.

Indien de Europeanen niet bereid zijn om uit te geven wat nodig is om volwaardige militaire partners van de Verenigde Staten te worden op een ogenblik dat 65-plussers 30% van de actieve bevolking uitmaken, dan zullen ze nog minder bereid zijn om het te doen in 2050, wanneer het aandeel van de ouderen verdubbeld zal zijn. Kortom, de langetermijnlogica van de demografie lijkt de Amerikaanse macht te verankeren. Intussen drijft Europa steeds verder weg.

Copyright: The Economist.

Over vijftig jaar is de gemiddelde leeftijd in de VS 36,2 jaar, in Europa 52,7.

Vandaag zijn er 100 miljoen Europeanen méér dan er Amerikanen zijn. In 2050 zijn dat er 190 miljoen mínder.

In 2050 zal de Amerikaanse economie twee keer zo groot zijn als de Europese.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content