Vandaag een autoshow, morgen een opera

Gisteren werd in het gloednieuwe Concertgebouw het startschot gegeven voor Brugge 2002. Dat Concertgebouw moet uitgroeien tot een centrum voor muziek, dans, theater en opera. En tussen het drukke culturele programma zullen er ook nog congressen plaatsvinden. Te veel van het goede? Of mag het nog wat multifunctioneler?

Het is een klassiek gegeven. Culturele hoofdsteden maken van hun tijdelijke status graag gebruik om hun culturele patrimonium op te smukken. Antwerpen pronkte in 1993 onder meer met de van de slopershamer geredde Bourlaschouwburg. Brussel 2000 kon dan weer uitpakken met de knappe restauratie van de Henri Le Boeuf-zaal en met het gerenoveerde Museum van Oude Kunst. Het kleine Brugge doet niet onder. Belangrijke monumenten zoals de Stadsschouwburg, de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het Brugse Vrije kregen ter gelegenheid van het culturele feestjaar een flinke opknapbeurt.

Ongeveer 25 miljoen euro is er vrijgemaakt om het Brugse erfgoed te renoveren. Maar opvallend voor een stad met een imago van historische kijkstad is dat Brugge toch vooral investeert in en opvalt met nieuwe infrastructuur. Met het Paviljoen op de Burg van de bekende Japanse architect Toyo Ito heeft het middeleeuwse Brugge nu ook de liefhebbers van moderne architectuur iets te bieden. En hetzelfde kan worden gezegd van het nieuwe Concertgebouw van de hand van het Gentse architectenduo Robbrecht en Daem.

Het Concertgebouw is er uiteraard niet alleen voor de architectuurliefhebber. Een belangrijk deel van het programma van Brugge 2002 zal in de nieuwe cultuurtempel plaatsvinden. Vanaf 2003 moet het dan uitgroeien tot een cultuurcentrum dat de stad en zijn wijde omgeving bedient, te vergelijken met de Antwerpse deSingel.

De naam Concertgebouw is enigszins misleidend, want het is veel meer dan een gebouw voor concerten. Door de toevoeging van een toneeltoren is de concertzaal (1200 plaatsen verdeeld over drie niveaus) ook geschikt voor toneel-, dans- en operavoorstellingen. En ze zal ook worden gebruikt voor plenaire vergaderingen van congressen. Om een en ander mogelijk te maken – een klassiek concert vraag andere opstellingen en een andere akoestiek dan bijvoorbeeld een opera -, is de zaal heel flexibel geconcipieerd.

Voor concerten en opvoeringen die een meer intieme sfeer vragen, is er de kamermuziekzaal in de Lantaarntoren van het Concertgebouw: 300 plaatsen op drie niveaus rond een podium van 20 vierkante meter. Verder zijn er nog twee repetitieruimten (280 vierkante meter en 110 vierkante meter) waar eventueel ook kleinere performances kunnen plaatsvinden.

Duurder, maar toch niet duur

Zoveel moois krijg je uiteraard niet voor niets. De totale investering voor het Concertgebouw zal uiteindelijk ongeveer 42 miljoen euro bedragen. Een heel stuk hoger dan de oorspronkelijke raming van 25 miljoen euro. “In dat oorspronkelijk bedrag was de BTW niet verrekend,” relativeert architect Paul Robbrecht. “Het blijft inderdaad een aanzienlijk verschil. Maar men heeft geen toegevingen willen doen op het vlak van kwaliteit.” Volgens Robbrecht is de uiteindelijke kostprijs toch allesbehalve hoog. Hij wijst op de moderne uitrusting van de toneeltoren, de flexibiliteit van de zaal, de uitgebreide infrastructuur voor de artiesten (24 kleedkamers) en de aanzienlijke investeringen in de akoestiek van het gebouw. “We hebben hier al veel Nederlanders op bezoek gekregen. Die kijken altijd vreemd op als ze horen dat dit gebouw maar 42 miljoen euro zal kosten,” zegt hij.

Walter Van Oerle, partner van het architectenbureau Storme Van Ranst en betrokken bij de renovatie van het Casino-Kursaal van Oostende, stelt zich toch vragen. “Ik denk dat in Nederland een dergelijke kostenontsporing wat meer verontwaardiging zou uitlokken. Bovendien vraag ik me af hoe ze met de toch beperkte capaciteit die investering ooit kunnen terugverdienen. De kostprijs is wel gestegen, maar de capaciteit is onveranderd gebleven.”

We leggen de vraag voor aan Jan Briers, voormalig directeur van het Festival van Vlaanderen, nu intendant van het Concertgebouw. “Ik denk dat het Concertgebouw wel zelfbedruipend zou kunnen zijn als je de exploitatie puur commercieel benadert,” antwoordt hij. “Dan mik je op het grote publiek met grote producties zoals musicals. Maar eigenlijk is die vraag niet aan de orde. We hebben een culturele opdracht gekregen, en vanuit die optiek red je het niet zonder subsidies.” Briers mag rekenen op een jaarlijks werkingsbijdrage van de Vlaamse Gemeenschap van 1,86 miljoen euro, “ongeveer twee derde van wat de collega’s van deSingel krijgen,” zegt hij. Hij wijst er ook op dat de betoelaging niet betekent dat er geen andere inkomstenbronnen zullen worden aangeboord. “Er is uiteraard de ticketverkoop. We zullen ook een actief beleid voeren om internationaal subsidies te krijgen en we gaan ook de congresfaciliteiten van dit gebouw laten renderen. Maar dat laatste mag niet ten koste van de culturele programmatie gaan.”

De Nederlandse les

Kiest Brugge voor de culturele benadering, dan trekt Oostende resoluut de commerciële kaart. In de koningin der badsteden wordt na de zomer eindelijk gestart met de renovatie van het Casino Kursaal. De capaciteit van de bestaande zaal zal worden opgetrokken tot 2200 plaatsen. Met deze vergrote zaal mikt Oostende op een dubbel doel: in het toeristische seizoen wil men grote spektakels en evenementen brengen, in de winterperiode zou de zaal vooral dienst moeten doen als congrescentrum. “Met dat opzet creëren we rond de grote zaal verschillende bijzalen, uitloopzones voor de congresactiviteiten,” zegt architect Walter Van Oerle. “En in de Delvaux-zaal zal men banketten kunnen verzorgen voor duizend personen.”

Een rendabele exploitatie mogelijk maken is een van de hoofdopdrachten die het team van Van Oerle meekreeg van het Oostendse stadsbestuur. Een gelijkaardige opdracht kreeg het architectenbureau in het Nederlandse Terneuzen. Storme Van Ranst bouwde er samen met de Koninklijke BAM-groep een nieuw stadstheater: het Scheldetheater. In de zaal met 800 zitplaatsen kunnen theater-, dans-, opera- en musicalvoorstellingen plaatsvinden. Voor kleinschalige producties is er ook nog een zaal met 200 zitplaatsen. “De Nederlandse aanpak voor dergelijke investeringen verschilt toch fundamenteel van hoe wij dat in België doen,” getuigt Van Oerle. “Het begint al bij de toewijzing van de opdracht. Dat gebeurde op basis van een dossier voor de volledige realisatie van het project, zowel ontwerp als uitvoering dus. Er worden daarvoor samenwerkingsverbanden gesmeed tussen architecten en aannemers. Het gaat dus veel verder dan een architectuurwedstrijd.”

Het grote voordeel hiervan is volgens Van Oerle dat kostenontsporingen, zoals in Brugge, nagenoeg uitgesloten zijn. “Maar in België stuiten dergelijke samenwerkingsverbanden op verzet van de orde van architecten. Die stelt dat de architect steeds onafhankelijk van de uitvoerder moet zijn. In het Nederlandse systeem is het risico inderdaad groot dat de kwaliteit ondergeschikt aan die economisch motieven wordt. Om dat risico te beperken, stelt men in Nederland zogenaamde kwaliteitsplannen op waaraan het ontwerp constant wordt getoetst. En dan is er ook nog een welstandscommissie, een groep van wijzen, die waakt over de esthetische er architecturale kwaliteiten van het project.”

Het tweede belangrijke verschil dat Van Oerle onderscheidt, is de uiteindelijke exploitatie van het gebouw. “In Nederland wordt zo’n theater gerund door een echte manager. De gemeente stelt wel eisen: de uitbater zal een bepaald cultureel programma moeten realiseren. Wat hij daarnaast met die zaal doet, is echter zijn zaak. Maar het is duidelijk dat die zaal veel beter benut zal worden, want die man of vrouw wil winst maken.”

Trop is te veel

Leidt die Nederlandse aanpak tot andere cultuurgebouwen? Ja, antwoordt Van Oerle. “Je krijgt veel multifunctionelere gebouwen. Gebouwen die voor een breed spectrum van doeleinden kunnen worden gebruikt. De ene dag wordt er een nieuwe wagen voorgesteld, de volgende dag kan je er een dansvoorstelling zien. Want opnieuw: een commerciële uitbater stapt pas in zo’n project als hij weet dat het winstgevend kan zijn.”

Die multifunctionaliteit wordt evenwel niet door iedereen gesmaakt. De bekende architect Willem Jan Neutelings heeft het in De Standaard over “neutraliteit, multifunctionaliteit en flexibiliteit als grote vloeken van de hedendaagse architectuur”. “Een gebouw dat zich moet kunnen aanpassen is een gebouw zonder karakter,” zegt Neutelings.

Ook Bart Caron, kabinetschef van Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux ( Spirit), loopt niet hoog op met multifuctionele gebouwen. “Als er mogelijkheden zijn voor meerdere functies zou het dom zijn om ze niet te gebruiken,” zegt hij. “Maar multifunctionaliteit mag bij het ontwikkelen van culturele infrastructuur niet het uitgangspunt zijn. Het uitgangspunt moet zijn: een gebouw ontwikkelen waar de culturele functie optimaal tot zijn recht komt. Ik denk dat men in Brugge al het maximum aan multifunctionaliteit heeft bereikt. Het zou me niet verbazen als ze snel tot de vaststelling komen dat het zelfs een beetje te veel van het goede is. Want die verschillende functies verhogen onvermijdelijk de complexiteit en dat kan tot problemen leiden.”

Laurenz Verledens [{ssquf}]

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content