“Uw enquête klopt niet”

Veel lezers reageerden verrast op onze bevinding dat gepensioneerden relatief veel in aandelen beleggen. Of we geen rekenfout hadden gemaakt, vroegen ze. Neen. De verklaring ligt elders.

Enkele weken geleden verscheen op deze plaats onze column met de titel ‘Die roekeloze oudjes’. Op grond van een onderzoek gevoerd bij meer dan 500 leden van de Vlaamse Federatie van de Beleggingsclubs en de Beleggers ( VFB) rapporteerden wij dat de deelnemers die gemiddeld voor 70% in aandelen hadden belegd, ook gepensioneerden waren. Een aantal lezers vond deze vaststelling moeilijk te verwerken, zoals bleek uit de talrijke reacties.

Rekenfout. De opmerkingen volgden verschillende lijnen. Een eerste werd zeer down-to-earth gemaakt door een recent gepensioneerde dame, die een heel leven in het secretariaat van een researchlab van een multinational had gewerkt. “Misschien is er wel een rekenfout gemaakt bij het opstellen van de statistiek,” opperde zij. Een collega van de universiteit suggereerde zeer vriendelijk hetzelfde. Ze hebben een punt: als een resultaat niet a priori plausibel is, moeten eerst de basisgegevens grondig worden geverifieerd. Te talrijk zijn de gevallen waar telfouten hebben geleid tot vondsten die later zijn herroepen.

Ten tweede werd door verschillende lezers opgemerkt dat het tijdstip waarop de enquête werd gehouden – het midden en het najaar van het jaar 2000 – samenviel met het moment waarop de beursmaxima juist waren overschreden en de neerwaartse tendens begon. Het was een private banker die suggereerde dat privé-beleggers toch niet zo verschillend zijn van beleggers die zich discretionair laten adviseren. Veel van zijn klanten waren geëvolueerd van een 50/50-verhouding rond 1995 naar 70/30 tegen 2000. Niet omdat hen niet anders was geadviseerd, maar omdat de beleggers (ten onrechte) geen afscheid wilden nemen van winnende aandelen, waarmee ze de opwaartse rit hadden meegemaakt. Veel van die mensen zitten nu weer bij 50/50, zei hij.

Tot slot suggereerden enkelen dat het om een aselecte steekproef gaat, dat wil zeggen een steekproef die niet typisch kan worden geacht voor het gedrag van de ‘gemiddelde’ of ‘meest voorkomende’ Belgische belegger, die veel in fondsen belegt en zijn gevoel volgt.

Tweede toetsing. Wat het eerste punt betreft, werd de kwaliteit van de cijfergegevens opnieuw bekeken. Dat was makkelijk, want de originele gegevens waren eigenhandig verwerkt. Het was niet mogelijk fouten vast te stellen. Al bij de eerste brutogegevens werd duidelijk dat de aandelen typisch 2/3 van de portefeuille innemen, tegen 1/3 voor obligaties en kasbons. Niet alles kon worden nagerekend, maar de kans op een loutere rekenfout is niet erg plausibel. Toch bedankt voor de suggestie.

Wat de hypothese van de natuurlijke overwaardering betreft, is het correct dat de beurzen piekten in maart 2000. De meeste enquêtes werden ingevuld in de zomer van 2000, en de laatste oproepen om de enquête terug te sturen gingen in oktober 2000 de deur uit. Het beurshoogtepunt was net voorbij, maar voor de beleggers die rapporteerden over de toestand einde 1999 of midden 2000, stonden de aandelen bijzonder hoog.

Maar als je van een positie komt met 70% in aandelen en 30% in obligaties en kasbons, en men neemt aan dat de aandelen 30% in waarde verloren hebben, en de obligaties gerekend tegen boekwaarde geen verlies hebben geleden, dan kom je op een verdeling van 62% aandelen en 38% obligaties. Het is mogelijk dat veel deelnemers aan de enquête iets van die aard hebben meegemaakt. Maar 62% is niet zó verschillend van 70%. Wie verrast is dat een representatief staal van Belgische beleggers voor 70% in aandelen belegt, moet evengoed verbaasd zijn door die 62%.

Gebruikmakend van het Markowitz-model kwam ik tot de conclusie dat de aandelenpositie van de verschillende groepen zowat met 12% overgewaardeerd was. Maar dat kan aan mijn assumpties liggen. En niemand kent de ware parameters. Dat kunnen we dus nooit weten. Maar dat de timing van de enquête de positie in aandelen à la hausse vertekent, en ook dat de VFB-belegger zich voor een stuk heeft gedragen zoals vele beleggers die hun geld in adviserend beheer geven en niet steeds tijdig besloten hun winnende effecten van de hand te doen, lijkt me ook wel een plausibele stelling. Beide dragen bij tot een deel van de verklaring van de feiten.

Afwijkend gedrag. Daarmee is de kous echter niet af. De derde suggestie blijft aantrekkelijk als een rationele verklaring van het afwijkend gedrag. Ik acht het zeer waarschijnlijk dat VFB-beleggers zich inderdaad verschillend gedragen van de gemiddelde Belgische beleggers, zodat ze met meer vertrouwen in grotere mate in aandelen beleggen. Waarom?

VFB’ers beleggen typisch rechtstreeks in aandelen, waardoor ze de kosten van de beleggingsfondsen in aandelen ontlopen (winst: gemiddeld 2% per jaar).

Ze zijn meer kostenbewust dan vele andere beleggers, hun turnaround is lager dan die van de gemiddelde particuliere belegger en zeker dan die van de meeste beleggingsfondsen.

Wie de VFB-NAIC-beleggingsmethode volgt en zich concentreert op groeiaandelen met bewezen opbrengsten, en volgens de koop- en verkoopzonemethode handelt, wint waarschijnlijk op langere termijn 1% extra return.

Door gebruik te maken van de VFB-NAIC-methode en bijvoorbeeld niet in cyclische aandelen te beleggen, kunnen beleggers de te verwachten schommelingen van de return gevoelig verlagen.

Met 3% meer return en een kleinere schommeling wordt het aanhouden van een grotere portie aandelen in de portefeuille (+20% tot +30%) bijzonder aantrekkelijk.

Gegevens ontbreken om op wetenschappelijke basis in te gaan op de verschillen tussen gemiddelde beleggers en meer opgeleide beleggers. Maar mijn stelling is dat systematisch beleggen rendeert.

Emiel van Broekhoven [{ssquf}]

De auteur is hoogleraar economie aan de Universiteit Antwerpen en voorzitter van de Vlaamse Federatie van de Beleggingsclubs en de Beleggers.

Wie rechtstreeks in aandelen belegt, ontloopt de kosten van de beleggingsfondsen in aandelen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content