Trage fiscale molen

Verschillende fiscale maatregelen laten lang op zich wachten. Blijkbaar heeft de fiscale wetgever moeite om te volgen.

Neem bijvoorbeeld het geval van de vrijwilligers van de civiele bescherming. Die kijken ongetwijfeld met enige afgunst naar hun collega’s van de openbare brandweerkorpsen. Want die hebben reeds een vijftal jaar recht op een fiscale vrijstelling van 60.000 frank. Aangepast aan het indexcijfer bedraagt deze vrijstelling op dit ogenblik 66.000 frank.

“Waarom zij wel, en wij niet”, moet de redenering van de vrijwilligers van de civiele bescherming hebben geluid. En dat vond de minister blijkbaar ook een goede vraag. Vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en van de civiele bescherming treden immers dikwijls samen op. Schouder aan schouder. Terwijl de ene recht hebben op een bijzondere fiscale vrijstelling, en de anderen niet.

Vandaar dat de minister van Financiën goed anderhalf jaar geleden toezegde dat de vrijstelling zou uitgebreid worden naar de vrijwilligers van de civiele bescherming. En dat dit zou gebeuren met ingang van het aanslagjaar 1997 (zodat de vrijstelling voor het eerst van toepassing zou worden op de inkomsten die de betrokkenen voor het inkomstenjaar 1996 genoten hebben).

LANGZAAM.

Maar de administratieve molen draait langzaam, en die van de fiscus, en van de fiscale wetgever evenzeer. Vandaag is de wet waarbij een en ander officieel geregeld moet worden, nog steeds niet in het Belgisch Staatsblad verschenen.

Het wetsontwerp is – voorzover men kan zien – op dit ogenblik nog altijd in behandeling in het parlement. Terwijl we inmiddels al een aanslagjaar verder zijn.

Uit de tekst van het wetsontwerp blijkt overigens dat de vrijwilligers van de civiele bescherming de vrijstelling voor het aanslagjaar 1997 mogen vergeten. Ondanks de gedane beloften, zal de vrijstelling pas vanaf het aanslagjaar 1998 ingaan, en dus voor het eerst van toepassing zijn ten aanzien van de inkomsten die voor het inkomstenjaar 1997 zijn genoten.

UITBREIDING.

Tijdens de bespreking van het wetsontwerp in de kamercommissie voor de Financiën en de Begroting is overigens de vraag gesteld waarom de vrijstelling beperkt moet blijven tot de vrijwillige spuitgasten en de vrijwilligers van de civiele bescherming. Kamerlid Creyf heeft dan ook prompt een wetsvoorstel ingediend om de vrijstelling toe te kennen aan alle natuurlijke personen die zich op vrijwillige basis in de sociaal-culturele sfeer inzetten in erkende organisaties.

Maar daar wil de minister van Financiën duidelijk niet van horen. In de notulen van de ministerraad is volgens de minister uitdrukkelijk vermeld dat het wetsontwerp (inzake de vrijwilligers van de civiele bescherming) in geen geval als precedent kan gelden om de maatregel uit te breiden naar andere categorieën van belastingplichtigen (buiten de vrijwillige brandweermannen en de vrijwilligers van de civiele bescherming).

Weliswaar was de minister het volmondig eens met de opmerking van een Commissielid dat men in principe geen onderscheid zou mogen maken tussen vrijwilligers die zich actief inzetten in de sociaal-culturele sector enerzijds, en vrijwilligers van de civiele bescherming anderzijds. Maar blijkbaar vreest de minister voor de budgettaire invloed van een volledige uitbreiding. Bij de brandweermannen en de mensen van de civiele bescherming kan men immers vrij gemakkelijk berekenen hoeveel de vrijstelling zal kosten (lees: het aantal vrijwilligers dat bij deze diensten aangesloten is, is beperkt en vrij eenvoudig te tellen). Dat is daarentegen niet het geval voor het geheel van de sociaal-culturele sector, wat het – volgens de minister – veel moeilijker zou maken om de budgettaire kostprijs te ramen.

GELIJKHEID.

Daarmee heeft de minister natuurlijk een punt. Maar dat neemt niet weg dat er op het gebied van de gelijke behandeling een probleem kan rijzen. Een ander Commissielid merkte immers terecht op dat er geen enkele reden is om de vrijwilligers van de civiele bescherming fiscaal te bevoordeligen, terwijl bijvoorbeeld vrijwilligers die aan thuisverpleging, of aan jongeren- en volwasseneneducatie doen, daarvan verstoken zouden blijven. Uiteindelijk gaat het in die gevallen toch ook om taken van openbare dienstverlening.

HOOGGEKWALIFICEERD.

Wat er ook van zij, een ander punt waar de fiscus blijkbaar moeite heeft om het ritme te volgen, is de fiscale vrijstelling voor wetenschappelijk personeel. Ondernemingen die personeel aanwerven voor wetenschappelijk onderzoek hebben recht op een fiscale vrijstelling. Tot voor kort bedroeg die 110.000 frank. Met ingang van het aanslagjaar 1997 is die opgetrokken naar 440.000 frank. En met ingang van hetzelfde aanslagjaar is die vrijstelling bovendien verdubbeld (naar 880.000 frank) wanneer het voor wetenschappelijk onderzoek aangetrokken personeelslid een “hooggekwalificeerd onderzoeker” is.

De vraag is alleen wat daaronder moet worden verstaan In de wet vindt men daar geen verdere preciseringen over. Daar staat alleen te lezen dat de omschrijving “bij in Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit” gegeven moet worden.

Tot vandaag is zo’n KB evenwel onbestaande. Zodat de verhoogde vrijstelling de facto nog steeds niet kan worden toegepast. Niettemin hebben ondernemingen krachtens de wet al sedert het vorige aanslagjaar recht op de verhoogde vrijstelling. In de toelichting bij de aangifte die voor het aanslagjaar 1998 moet worden ingediend, staat trouwens ook vermeld dat de vrijstelling verhoogd wordt naar 880.000 frank, ingeval de aangeworven vorser hooggekwalificeerd is. Maar ook daar wordt niet nader gepreciseerd hoe men dat moet begrijpen.

Nochtans kan dit niet zo moeilijk zijn. Een kleine twee jaar geleden, toen de ministerraad de principiële beslissing nam om de vrijstelling te verhogen naar 880.000 frank bij aanwerving van hooggekwalificeerde onderzoekers, heeft men laten verstaan dat daarmee de personen bedoeld zouden worden die de academische graad van doctor behaald hebben aan een Belgische of buitenlandse universiteit, een universitair centrum of een daarmee gelijkgestelde instelling. Waarom talmt men dan om deze criteria – al dan niet in aangepaste vorm – in een Koninklijk Besluit te gieten ?

SCHENKING.

De traagheid waarmee sommige wettelijke of reglementaire aanpassingen doorgevoerd worden, speelt overigens niet enkel de vrijwilligers van de civiele bescherming en de hooggekwalificeerde onderzoekers parten.

Zo heeft de Ministerraad bijna een jaar geleden zijn principiële goedkeuring gehecht aan een voorontwerp van wet waarbij een aantal technische wijzigingen worden aangebracht aan de fiscale wetgeving, maar waarbij daarnaast ook enkele voor de praktijk zeer belangrijke maatregelen worden doorgevoerd. Neem bijvoorbeeld de mogelijkheid om ondernemingen te “schenken” tegen het verlaagd tarief van slechts 3%.

Die verlaging moet gezien worden tegen de achtergrond van de verschillende initiatieven die in de drie Gewesten genomen zijn (of worden) om de successierechten bij de vererving van bedrijven (onder bepaalde voorwaarden) te verlagen naar 3%. De federale regering wou in het verlengde daarvan ook de overdrachten van ondernemingen “onder levenden” (bij wijze van schenking) mogelijk maken tegen het verlaagd tarief. Kwestie van te vermijden dat men het overlijden zou moeten afwachten, als aanknopingspunt om aan familiale vermogensplanning te doen.

Inmiddels zijn we bijna een jaar verder, is het wetsontwerp al wel een tweede keer op de Ministerraad geweest, maar moet de parlementaire behandeling – voorzover men kan zien – nog van meet af aan beginnen.

VANGNET.

Wie op dit ogenblik een schenking van een bedrijf (of van aandelen in een bedrijf) wil doen, kan dus nog geen gebruik maken van het verlaagd tarief. Dat zal pas kunnen vanaf de tiende dag die volgt op de dag waarop de wet in het Belgisch Staatsblad te lezen zal staan. Dat is dus nog even wachten.

Intussen heeft men weliswaar het “vangnet” van de verlaagde successierechten bij vererving van bedrijven. Maar men mag niet vergeten dat dit vangnet zeer gebrekkig is. In het Brussels Gewest bestaat het (nog) niet. In het Vlaams Gewest maakt het het voorwerp uit van verschillende verzoekschriften tot nietigverklaring bij het Arbitragehof. En, zoals al eerder aangetoond, lopen de voorwaarden niet gelijk.

Neem bijvoorbeeld een beoefenaar van een vrij beroep die in Wallonië gevestigd is: zo iemand heeft de vermindering van de federale schenkingsrechten nodig om zijn beroepsactiva tegen het verlaagd tarief te kunnen overdragen naar de volgende generatie. Want in de Waalse regeling inzake verlaging van successierechten bij vererving van ondernemingen, zijn beoefenaars van vrije beroepen uitdrukkelijk uitgesloten. Waalse beoefenaars van vrije beroepen zijn dus aangewezen op de geplande federale regeling inzake schenkingsrechten. En hebben er dus, alleen reeds om fiscale redenen, alle belang bij om hun laatste adem nog een tijdje op te sparen.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content