Schone handel in vuile lucht

Eric Pompen Eric Pompen is redacteur van Moneytalk

Schoner produceren loont. Als alternatief voor de in het slop zittende energiebelasting pleit de Nederlandse professor Andries Nentjes voor verhandelbare emissierechten om de vervuiling tegen te gaan. Dat kostenbesparend systeem combineert markt met milieu.

Begin maart bereikten de vijftien ministers van milieu van de Europese Unie een akkoord om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2010 globaal met 15 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. België moet in dat plan zijn vervuiling met 10 % terugdringen. Geen makkelijke klus, aangezien in ons land de CO2-emissies sinds 1992 met 5 % toenamen en dat terwijl op de Rio-conferentie in 1992 alle landen, ook België, beloofden hun CO2-emissies met 5 % te reduceren. Bovendien staan kleinere lidstaten weigerachtig tegenover individuele maatregelen om hun concurrentiepositie niet te verzwakken. Daarom vraagt Jan Peeters (SP), staatssecretaris van Leefmilieu, een gemeenschappelijk milieubeleid. Op dit vlak is consensus echter ver zoek.

Vijf jaar na de lancering van de Europese CO2-taks stelt de Commissie nu een alternatieve minimumheffing voor op alle brandstoffen. “Maar dat is net als de energiebelasting een doodgeboren kind,” zegt Andries Nentjes. Uit ervaring weet de hoogleraar economie aan de universiteit van Groningen dat de ministerraad het nooit eens zal worden over een forse, uniforme milieutaks. Regeringen staan nu eenmaal niet graag hun fiscale autonomie af. “Politiek valt een energiebelasting moeilijk te verkopen. Alle initiatieven die tot nog toe werden genomen stierven een snelle dood. De weerstand tegen betalen is te groot. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het bedrijfsleven vooral de olieraffinaderijen de eerste jaren na de invoering van een substantiële CO2-taks (bijvoorbeeld : het Europese voorstel van 10 dollar per vat) zware klappen zal krijgen. De multinationals zijn zich sterk tegen het voorstel gaan verzetten. En voor hun lobbykracht zwicht praktisch elke regering,” aldus Nentjes.

Verhandelbare emissierechten zijn tot 50 % goedkoper

Wel moet de Nederlandse hoogleraar één uitzondering erkennen : Zweden. Sinds ’92 hanteert dit Scandinavisch land een NOX-heffing (NOX is stikstof) van 188 frank per kilogram voor energiecentrales van meer dan 50 GWh per jaar (respectievelijk 40 en 25 GWH in ’96 en ’97), wat de uitstoot van koolstofmonoxyde op twee jaar tijd met 35 % verminderde.

Reactie van Nentjes : “Zweden heeft de pil van de heffing verguld door de bedrijven de kans te geven het geld terug te verdienen. Toch maakt zo’n systeem in West-Europa weinig kans. Toen bijvoorbeeld in ’88 een werkgroep van het Nederlandse ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) een belasting op verzurende stoffen voorstelde, waarbij het geld van de industrie gebruikt zou worden ter bestrijding van de ammoniakuitstoot in de landbouw, ging het bedrijfsleven dwarsliggen. En bovendien : geen enkele politicus durft dergelijke maatregel in zijn programma opnemen, uit schrik voor represailles van de kiezers.”

In die zin gelooft Nentjes ook niet in de alternatieve minimumheffing op alle energieproducten, die de EU-commissaris Mario Monti in februari jongstleden aan zijn collega’s voorlegde : “Alleen als het tarief voldoende laag blijft, zal men eventueel tot een overeenstemming komen. Maar dan is het gunstig effect voor het milieu ook tot een minimum beperkt. Tenslotte blijft zo’n taks een door de overheid gereguleerde prijs op vervuiling. Het Europees landbouwbeleid heeft geleerd hoe dit systeem, waarbij de bedragen in een veranderende economie regelmatig moeten worden bijgesteld, in de greep van de officiële belangengroepen raakt en het middel erger kan worden dan de kwaal.”

Daarom ziet de economiedocent veel meer heil in verhandelbare emissierechten : “Deze certificaten kunnen de bewindvoerders zelfs gratis uitdelen. Dat staat psychologisch beter dan belastingen, zodat het verzet beperkt blijft. Door de handel in het recht om vervuilende stoffen uit te stoten, ontstaat een nieuwe markt, waar de prijs de schaarste van het product signaleert. Hierdoor kunnen bedrijven de meest voordelige manier berekenen om hun verbruik van schadelijke stoffen te verminderen : productiedaling, zuiniger energiegebruik, zwavelarme brandstof, plaatsing van rookgaszuiveringsinstallaties, aanpassing van bestaande machinepark of vervroegde vervanging.”

Uit een bijna afgeronde studie van het onderzoeksbureau Toegepaste Milieu-Economie in Nederland blijkt dat verhandelbare emissierechten voor SO2 en NOX zo’n 30 tot 50 % goedkoper zijn dan de regelgeving om aan het Nationaal Milieubeleidsplan-2 te voldoen (emissiereductie van 80 à 90 % tussen ’85 en 2010) voor vier bedrijfstakken (chemie, metaal, elektriciteit en olieraffinage). Exacte cijfers worden nog geheim gehouden, maar het kostenvoordeel zou miljarden franken belopen. De winst ligt puur in de vrijheid van bedrijven om plaats en fasering van de reductie naar eigen inzicht te kiezen.

Langzaam begint ook de milieubeweging, die in het begin fel gekant was tegen deze vorm van betalen om te mogen vervuilen, de voordelen van het systeem in te zien. “Zo kunnen verhandelbare emissierechten de strenge uitstootgrenzen die de wetgever oplegt, voor de industrie aanvaardbaar maken,” zegde Jan de Vries van de Stichting Natuur en Milieu in NRC Handelsblad van 12 december ’96 : “Iedereen weet dat de doelstelling met de bestaande regelgeving heel moeilijk haalbaar is, zeker het laatste stukje reductie. Wanneer het verzet bij de bedrijven toeneemt en de overheid de doelstelling laat vallen, zoals bij de CO2-uitstoot, is de kans groot dat het bedrijfsleven gaat mikken op lagere percentages. Maar met de kostenvoordelen van het systeem kunnen we bedrijven over de streep trekken en misschien zelfs nog strengere normen uit de brand slepen.”

Alleen de administratie reageert voorlopig nog gereserveerd. Vandaag zijn het vooral de ambtenaren, die sceptisch staan tegenover het concept. Nentjes : “Wat een boer niet kent, dat eet hij niet. Voor een topambtenaar is centraal geleide economie veel interessanter dan de markt. Bovendien werken bij de VROM maar weinig economen.”

Alleen ambtenaren liggen nog dwars

Toch is de economiedocent vandaag heel wat optimistischer dan een jaar geleden, toen hij in zijn bijdrage aan het liber amicorum van professor-emeritus Jan Rijnvos (universiteit van Groningen) schreef : “Er is een gerede kans dat het bedrijfsleven alle aspecten overziende zal kiezen voor convenanten boven verhandelbare milieuvergunningen met gratis uitdeling. In dat geval zitten de twee belangrijkste partijen, overheid en bedrijfsleven, op hetzelfde, doodlopende spoor. (…) Men heeft gekozen voor een aanpak via de lijnen van de overlegeconomie. Dit betekent dat moet worden gewacht tot de gebreken van het overleg als instrument om het milieugebruik te coördineren volop aan het licht zijn getreden. Er bestaat een goede kans dat tegen die tijd Nederland door andere geïndustrialiseerde landen, die het convenantencompromis niet kennen, is voorbijgestreefd in het toepassen van marktinstrumenten.”

Zijn pessimisme van weleer stoelde op een rapport van het ministerie van Leefmilieu in ’96 op basis van een onderzoek van DHV dat verhandelbare emissierechten voor SO2 en NOX in Nederland wel mogelijk, maar niet nodig achtte. Thans ziet hij in dat de conclusie uit de pen van een ambtenaar kwam en niet van de wetenschappelijke onderzoekers. Dezer dagen stelt hij vast dat lagere overheden zoals dienst milieubeheer Rijnmond wel initiatieven nemen op lokaal vlak. Bovendien bleek de VROM tot zijn verrassing eind vorig jaar toch nog bereid om een onderzoek van Toegepaste Milieu-Economie naar de kostenvoordelen van verhandelbare emissierechten te financieren ( nvdr Nentjes werkt mee aan deze studie). En het ministerie van Financiën heeft eind vorige maand de opdracht gegeven de verschillende toepassingsmogelijkheden voor verhandelbare emissierechten te onderzoeken. Concreet denkt Nentjes aan restlozingen, grondwater (wordt nu vaak gebruikt als koelwater), geluid (Schiphol) en zelfs vast afval.

“Natuurlijk staat of valt het hele systeem met de controle,” geeft de milieu-econoom toe. Geen enkel milieubeleid kan echter zonder een goed toezicht. Maar daar knelt toch het schoentje van het huidige vergunningenbeleid. Nentjes : “Inderdaad, maar dit normenstelsel beloont geen pro-actieve inspanningen van de industrie, verhandelbare emissierechten doen dat wél. In de Verenigde Staten houdt de Environmental Protection Agency (EPA) een oogje in het zeil. Als de bedrijven zich niet aan hun certificaten houden, riskeren ze zeer zware boetes, tot 20-maal de prijs van één ton emissie. Zo’n centrale dispatchingdienst zouden wij in Europa ook moeten hebben. Zelfs de belastingadministraties kunnen hun steentje bijdragen om misbruiken te vermijden. Door middel van BTW-aangiftes kun je bijvoorbeeld het brandstofgebruik van ondernemingen registreren en de vervuilingsgraad berekenen. In die zin is een gemeenschappelijk beleid wel belangrijk. Toch kan het systeem zeer lokaal werken, maar dan ligt de eco-efficiëntie lager.”

Tenslotte veegt Nentjes het gevaar van monopolievorming, waarbij één kapitaalkrachtige multinational alle vervuilingsrechten opkoopt, van tafel : “Als je de certificaten spreidt over verschillende sectoren, wordt dit probleem opgelost. Daarnaast let de Europese Unie nu al nauwgezet op geheime kartels.”

ERIC POMPEN

ANDRIES NENTJES (UNIVERSITEIT VAN GRONINGEN) Net als energiebelasting is de alternatieve minimumheffing op alle brandstoffen een doodgeboren kind.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content