Renteverhoging naar december

De langverwachte werkgelegenheidscijfers voor augustus in de Verenigde Staten zijn teleurstellend. Analisten en economisten hadden ze uit voorzichtigheid laag geraamd, op 180.000, en zelfs dat cijfer bleek te hoog gegrepen. En zoals altijd werden de cijfers van de maanden voordien neerwaarts herzien. De eerste ramingen tonen een aangroei met 151.000 nieuwe banen. De werkelijke cijfers zullen alweer een heel pak lager liggen. Wat maakt dat de kansen op een renteverhoging deze maand zijn verkleind, zodat die wellicht naar december verschuift.

De Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve of Fed, moet echter iets doen. Professionelen achten de kans op een renteverhoging op 30 % voor september en op 60 % voor december. Men moet indachtig blijven dat Janet Yellen, de voorzitster van de Fed, ooit verkondigde dat een renteverhoging niet per se na een bijeenkomst van het monetaire comité moet plaatsvinden. Daarover kan dus op elk moment beslist worden.

Vanzelfsprekend zal de Fed nooit iets ondernemen voor een belangrijke internationale bijeenkomst. De G-20 van afgelopen weekeinde is er zo een. Verschillende standpunten zullen worden uitgewisseld in de nasleep van het symposium van Jackson Hole een week geleden. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft al laten weten dat de uitgenodigde staatshoofden ideeën en middelen moeten uitzoeken om de wereldconjunctuur aan te zwengelen. Zonder groei kunnen de huidige financiële problemen niet opgelost geraken, zo luidt het.

Optimistische centrale bankiers

De westerse centrale bankiers blijven optimistisch en zullen hun beleid niet snel wijzigen. Mark Carney, de gouverneur van de Britse centrale bank, heeft zijn collega’s een brief gestuurd, ter inleiding van de bijeenkomst. Hij pleit ervoor dat de regeringen de aangekondigde hervormingen moeten uitvoeren, willen ze de conjunctuur verbeteren. Het is misschien duidelijk in zijn geest, maar we stellen ons de vraag over welke hervormingen hij het heeft.

Er werden op verschillende niveaus allerhande aanpassingen aangekondigd. Sommige werden effectief toegepast zonder iets op te lossen, zoals de Dodd-Franck-wetgeving in de Verenigde Staten. Andere zijn nog altijd in de maak, zoals de Bazel-overeenkomsten onder leiding van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB). Het gaat nu al om de vierde versie. En weet dan dat Bazel II nooit volledig geïmplementeerd raakte, Bazel-III van het begin voorbijgestreefd was en moeizaam toegepast wordt. Wat mogen we dan verwachten van de laatste versie?

Contradicties

Feit is dat de autoriteiten in die materie weinig samenwerken en vaak contradictorische richtlijnen uitvaardigen. Europese banken bijvoorbeeld moeten zich schikken naar Amerikaanse maatstaven voor alles wat de dollar (USD) betreft, vervolgens naar Europese voor alles wat met het Europese bankwezen te maken heeft, ook naar die van de Europese Centrale Bank (ECB) en, op internationaal vlak, naar die van de BIB, om uiteindelijk nog bijzondere nationale richtlijnen na te leven. Dat is onbegonnen werk.

De meeste richtlijnen hebben betrekking op de gevolgen van aangegane activiteiten en beogen aangepaste buffers aan te leggen om de risico’s op te vangen. Zo goed als geen enkele richtlijn buigt zich over de activiteit als dusdanig. Mark Carney feliciteerde zichzelf in zijn brief met het feit dat het bankwezen beter onder controle was dan vroeger en hun ontwikkeling meer marktafhankelijk is geworden. Hij blijkt niet in te zien dat met de crisis een nieuwe sector is opgedoken, die van de schaduwbanken. Een sector buiten het bereik van de toezichtorganisaties, vrij van alle bemoeienissen van monetaire autoriteiten, dus niet onderhevig aan die hopen richtlijnen.

Hefboomproducten

Voorts moet dringend worden nagedacht over het economische herstel, dat uitsluitend is gebaseerd op kredietverstrekkingen. Vandaag bestaat het merendeel van het verstrekte kredieten uit leningen die geen economisch doel hebben. De markten worden overrompeld door speculatieve producten die geen economische vooruitgang verzekeren en alleen dienen om de risico’s verder te spreiden. De meeste van die producten zijn hefboomproducten. Als alles naar wens verloopt, brengen ze dus meer op dan wat gangbaar is. Maar zo’n meeropbrengst moet ergens vandaan komen. Tegenwoordig werken die producten parasitair: ze halen de beschikbare middelen weg van waar ze eigenlijk het meest nodig zijn. Het monetaire beleid van de westerse centrale banken heeft dat fenomeen verergerd.

De kans is klein dat de G-20 met iets zinvols zal uitpakken. Er zal alweer worden geruzied over welke landen het voortouw moeten nemen. China zal zeker onder druk komen te staan, nu blijkt dat de yuan (CNY) in de regio de USD verdrongen heeft. Ook de plaatsen van Hongkong en Singapore zien hun aandeel in de wisselactiviteit gestaag toenemen. Op de kapitaalmarkt komen er ook steeds meer leningen uit vanuit deze twee financiële polen. En het gaat om de stukken in alle mogelijke munten. De activiteit verschuift hoe langer hoe meer naar het Verre Oosten.

Dollar op en neer

Op de wisselmarkt blijft de USD heen en weer geslingerd door de renteperspectieven. Hij eindigde de week 0,9 % hoger tegenover de EUR. Het pond (GBP) profiteerde vorige week nogmaals van de renteonrust en won 1,4 %. De yen (JPY) daarentegen moest 2,2 % prijsgeven. De grondstoffenmunten deden een pas achteruit. De zwaarst getroffen was alweer de rand (ZAR), die 2,4 % verloor. De politieke onrust speelde hem aardig wat parten. De real (BRL) wist de afzetting van de vroegere presidente Dilma Rousseff vrij goed te trotseren. Hij verloor slechts 0,3 %.

Op de kapitaalmarkt bleek de onrust diepere gevolgen te hebben. Het langetermijnpapier gleed overal naar beneden. In EUR waren de Europese soevereine emittenten de grootste slachtoffers ervan, net als in GBP. Het rommelpapier hield beter stand, in de meeste munten. Ook de energiesector verdapperde. De verhouding tussen stijgende en dalende effecten bleef nagenoeg op peil in de vooraanstaande munten, met een lichte voorsprong voor de dalende stukken. Bij de hoogrentende munten overtroffen ze probleemloos de stijgende waarden, soms in verhoudingen van 10 tegen 1.

Weinig aantrekkelijk

Op de primaire markt haasten de banken zich nog altijd om reuzenleningen uit te brengen. Emittenten van middelmatige kwaliteit uit de bedrijfswereld bieden stukken aan waarvan het aangeboden rendement weinig aantrekkelijk oogt. KPN (BBB-) bijvoorbeeld geeft slechts 0,7 % meer dan het marktgemiddelde, amper de helft meer dan wat gebruikelijk is voor deze kwaliteitsklasse. Saipem (BB+), een filiaal van de Italiaanse industriegroep ENI, brengt twee leningen uit die elk meer dan 3 % meer opbrengen dan het marktgemiddelde. Op zich aanvaardbaar. Evonik (BBB+), het Duitse chemiebedrijf, geeft drie leningen uit via zijn Nederlandse filiaal. Hun rendement is ondermaats en de leningen zijn dus af te raden. Citycon (BBB), het Finse vastgoedbedrijf, biedt slechts 1 % meer dan het marktgemiddelde, wat eveneens ondermaats is. De grijzemarktprijs van al deze uitgiften schommelt tegen, soms onder, hun uitgifteprijs. Een teken dat zelfs professionals twijfels hebben.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content