Rente redt regering

Het jaarverslag van de Nationale Bank werpt een ander licht op de saneringsinspanningen van de regering-Dehaene. Zo blijkt uit het verslag dat de regering tijdens de zes begrotingsconclaven van de voorbije drie jaar maar een besparing op de overheidsuitgaven puurde van… 45 miljard frank. De ministers zorgden er op Hertoginnedal alleen voor dat de uitgaven niet verder ontspoorden.

Tussen 1993 en 1996 daalde het overheidstekort van ons land met 4,1 %. Terwijl het tekort in 1993 nog 7,5 % van het bruto binnenlands product (BBP) bedroeg, was het cijfer in 1996 teruggebracht tot 3,4 %.

Deze cijfers zijn terug te vinden in het jaarverslag voor 1996 van de Nationale Bank, die er onmiddellijk aan toevoegt dat “België klaar is voor de EMU”. Wanneer men evenwel het jaarverslag van de Nationale Bank grondig analyseert, blijkt dat de Belgische regering geen enkele reden heeft om triomfalistisch te zijn. Het grootste gedeelte van de daling van het overheidstekort komt voort uit een vermindering van de rentelasten met 2,2 % (van 10,8 % tot 8,6 % van het BBP). En die afname is niet het gevolg van een vermindering van de totale overheidsschuld, want die nam in dezelfde periode nominaal zelfs nog toe met 645 miljard frank (van 10.009 tot 10.654 miljard frank). Zij moet volledig worden toegeschreven aan de daling van de rentevoeten. De gemiddelde rente verschuldigd op de uitstaande overheidsschuld nam in de referentieperiode trouwens af van 8 % tot 6,5 %.

BESPARINGEN.

Naast de winst van 2,2 % op de rentelasten was de daling van de financieringsbehoeften ook te danken aan de stijging met 1,9 % van het primaire saldo (dat is het saldo van de overheidsverrichtingen, exclusief de rentelasten). Die 1,9 % was dan weer de resultante van een ontvangstenverhoging met 1,2 % en een vermindering van de uitgaven met 0,7 %.

Hoewel de parafiscale bijdragen (sociale zekerheid) met 0,5 % afnamen, namen de ontvangsten toch met 1,2 % toe. Dat komt omdat de fiscale inkomsten met 1,7 % stegen. Die toename werd gevormd door een stijging met 0,4 % van de personenbelasting (hoofdzakelijk wegens de niet-indexering van de belastingschalen), een stijging van de BTW-ontvangsten met 0,4 % ingevolge de verhoging van de BTW-tarifering tot 21 %, een gevoelige stijging met 0,7 % van de fiscale inning van de vennootschapsbelasting, op zijn beurt het resultaat van het met 30 % toegenomen inkomen van de vennootschappen, en ten slotte een stijging ten belope van 0,2 % van de roerende en onroerende voorheffing op inkomsten uit vermogens.

De sanering langs de kant van de eigenlijke overheidsuitgaven tussen ’93 en ’96 had met andere woorden betrekking op een magere 0,7 % van het BBP. Die daling was trouwens alleen maar mogelijk door een desinvestering via de verkoop van gebouwen ten bedrage van 0,2 % van het BBP, zodat de post investeringen in ’96 daalde tot amper 1 % van het nationaal product. De échte saneringen bedroegen dus maar 0,5 % van het BBP, of nog geen 45 miljard frank.

BELASTINGEN.

Deze analyse bevestigt dat de zogenaamde begrotingsbesparingen van de regering hoofdzakelijk bestonden uit gunstige externe omgevingsfactoren (de rentedaling) en een verhoging van de belastingontvangsten. Dat laatste was dan nog niet zozeer toe te schrijven aan een toename van de belastbare basis (behoudens van de vennootschappen), wel aan de verhoging van de fiscale lasten op een constant aantal professionele actieven, en op de verbruikers in het algemeen.

De nadruk op belastingverhogingen zorgde ervoor dat het beschikbaar beroepsinkomen van de particulieren (de koopkracht) tussen ’93 en ’96 (in vaste prijzen) daalde met anderhalf procent. In een klap werd de forse toename ervan in ’93 (1 %) meer dan ongedaan gemaakt. Aangezien de consumptie in dezelfde periode steeg met zowat 2,5 % van het BBP, daalde de spaarquote van de burgers met 4,6 % (van 21,3 % naar 16,7 %) van hun totaal inkomen.

De daling van de spaarquote op zich is niet onrustwekkend. De spaarquote bevindt zich momenteel nog op het gemiddelde niveau van de voorbije vijftien jaar. Maar wellicht zal de trend zich doorzetten tot in ’99, en dat is wél erg. Algemeen wordt tot aan de eeuwwende een aanhoudend lage economische groei voorspeld voor Duitsland en de meeste Europese landen, en in ons land wordt de koopkracht verder aangetast door het niet indexeren van de belastingschalen tot in ’99. En wat het rente-inkomen betreft, zal de neerwaartse beweging zich nog versterken omdat de nog hoogrentende langlopende geldplaatsingen uit het verleden voortaan tegen een lagere intrest moeten worden herbelegd.

Dat alles is ook negatief voor de overheid zelf, want de verdere afname van het financieringstekort en vooral het terugdringen van de schuldratio vergt een sterke nominale groei van het BBP. De groei van nominaal 3,28 % van het BBP leidde in ’96 bij een begrotingstekort van 3,4 % zelfs tot een lichte stijging van de schuldratio (van 132,64 % in ’95 tot 132,68 % in ’96). De overheid moest daarom 220 miljard frank op eenmalige financiële wijze (goudverkopen) inbrengen om de schuldratio te laten dalen tot 129,97 % of afgerond 130 % van het BBP. Op dezelfde wijze had zij trouwens ook al de twee jaren voordien de opbrengst van privatiseringen en andere boekhoudkundige trucs (uitstel van betalingen en overdraging van rentelasten naar het volgende boekjaar) nodig om het tekort terug te schroeven van 136,8 % in ’93 tot 132,6 in ’95.

GESMOORDE GROEI.

Om de schuldratio geloofwaardig af te bouwen, is zowel een substantiële economische groei als een beperking van het te financieren saldo vereist. Voor de resterende Keynesiaanse epigonen en voor veel Belgische politici bevat deze dubbele doelstelling een tegenstrijdigheid. Een relatieve vermindering van de staatsuitgaven leidt volgens hen onvermijdelijk tot een zwakkere economische groei.

Nochtans leverden de Verenigde Staten al het bewijs dat deze ongunstige relatie niet noodzakelijk is. Wat in Amerika gebeurt, is voor Belgische politici evenwel niet relevant. De jongste prestaties van Nederland zijn dat blijkbaar wel.

Nederland slaagde er vorig jaar in een groei in vaste prijzen van 2,7 % te realiseren (tegen 1,4 % in België) en tegelijk het te financieren saldo te verminderen van 4 % tot 2,6 % van het BBP. Aangezien dat ook nog gepaard ging met een daling van de werkloosheid van 7 % tot 6,6 % is onze Nationale Bank gaan zoeken naar een verklaring voor die overtuigende prestatie (zie kader : Oranje boven)

Wat niet wordt behandeld, is de vraag of een sanering van de publieke financiën moet gebeuren via een verhoging van de inkomsten (door belastingen allerhande), dan wel door een vermindering van de uitgaven van de overheid. Binnen de sociale zekerheid deinsde Nederland er alvast niet voor terug om de koopkracht van steuntrekkers tijdelijk tot aan het niveau van de minima te herijken.

PRODUCTIVITEIT.

In het kader van de saneringen rijst in België nog een bijkomend probleem : de productiviteit van onze overheidsdiensten en dit werd de voorbije maanden vooral op politioneel en justitioneel vlak aangetoond is uitermate zwak. Een sanering via een belastingverhoging of vermindering van de uitgaven kan alleen maar op een ogenblik dat de productiviteit van de privé-sector die de belastingopbrengsten genereert door de openbare sector wordt benaderd. Dat is niet alleen een zaak van competentie of goodwill van de werknemers in overheidsdienst, maar veeleer een gevolg van een duurbetaalde scheefgroei in het systeem zelf : onder meer bij aanwervingen en benoemingen, door een falende interne organisatie, door het uitblijven van kwaliteitscontrole op het aangeboden collectief product en door de afwezigheid van de automatische bestraffing van economische verspilling, zoals die inherent deel uitmaakt van de concurrentiële of marktgebonden privé-sector, en ten slotte door een deels statutaire en deels door de overheidsvakbonden verankerde immobiliteit bij en tussen de verschillende diensten. Om die reden had de weg van de belastingverhoging pas mogen worden genomen na maximale reële besparingen in de uitgaven van de overheid, onder meer door een productiviteitsverhoging in haar diensten.

Het is dan ook onverklaarbaar dat sommige ministers nog altijd beweren dat het economisch effect van begrotingsmaatregelen identiek of neutraal is, of zij nu via fiscale verhogingen of via vermindering van de uitgaven gebeuren, gezien het telkens om lonen, en dus inkomsten van particulieren gaat. Het verschil zit in het economisch rendement en het groeipotentieel van de banen waarvoor die lonen en salarissen worden uitgekeerd. In de sfeer van de vervangingsinkomens kan men zich daarvoor nog beroepen op sociale argumenten en op solidariteit, maar dat argument geldt uiteraard niet voor het statutair al bevoorrecht personeel van de overheid.

ANDRÉ LAMMENS

ALFONS VERPLAETSE (NATIONALE BANK) Uit het jaarverslag van de Nationale Bank blijkt dat de regering geen reden heeft om triomfalistisch te zijn. Alleen de daling van de rentevoeten en hogere belastingen redden de Maastricht-norm.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content