Regionalisatie van de arbeidsmarkt obsoleet

Nu de borrelhapjes op zijn, wordt het stilaan tijd voor de hoofdschotel van de staatshervorming. De arbeidsmarkt en de fiscale autonomie zijn daarbij de twee belangrijkste grote vissen om binnen te halen.

De rationale voor de regionalisatie van de arbeidsmarkt is eenvoudig: de problematiek in Wallonië is totaal anders dan in Vlaanderen. Wallonië kampt vooral met een jongerenprobleem. Meer dan 40.000 jongeren van minder dan 25 jaar zijn werkloos. Een gigantisch potentieel aan jonge arbeidskrachten dat niet deelneemt aan het economische leven maar daar wel, weliswaar na een wachtperiode, voor vergoed wordt. Wallonië behoort tot de Europese regio’s met de hoogste jongerenwerkloosheid. Een op de drie jongeren die niet meer op de schoolbanken zit, verzeilt in de werkloosheid. Een op de zeven heeft daarbij geen enkel rolmodel, want zag nog nooit papa, mama of opa aan het werk. Het is een gigantische uitdaging om deze generatie naar de arbeidsmarkt te drijven. De subregionale concentratie maakt het probleem alleen maar erger. In Sint-Joost-ten-Node bijvoorbeeld, om het maar even over de Brusselse regio te hebben, gelegen op een paar stappen van de Europese hoofdkwartieren, is één op de twee jongeren werkloos. Werkloosheid wordt er de norm.

In Vlaanderen is het probleem dat vooral de werkloosheid van ‘ouderen’ de pan uitswingt. De demografische evolutie die een snellere veroudering in Vlaanderen met zich brengt, en het veelvuldig gebruiken van brugpensioensystemen (meer dan in Wallonië) maakt dit probleem acuter in Vlaanderen.

Op basis van deze analyse schreeuwen heel wat politieke partijen en werkgeversorganisaties in koor om meer regionale autonomie zodat een aangepast beleid mogelijk wordt. En gelijk hebben ze. Alleen, ze vragen wat ze al lang hebben. Vlaanderen is al een subsidieland voor oudere werklozen. In Vlaanderen krijgen bedrijven die een ‘oudere’ aanwerven een fikse premie, die ze in Wallonië niet krijgen. In Wallonië daarentegen wordt massaal geïnvesteerd in vorming en opleiding voor jongeren, want ja, ook dat is regionale materie: 0,5 % van het Waalse bruto binnenlands product gaat naar opleiding en vorming tegenover 0,3 % in Vlaanderen. Vorming, opleiding, tewerkstellingspremies en werklozenbegeleiding, het zijn allemaal geregio- naliseerde bevoegdheden. En heel wat aspecten van de arbeidsreglementering, zoals bijvoorbeeld de veiligheid op het werk of het recht op betaald verlof, worden nu al Europees geregeld. Waar hebben wij het dan nog over? De sancties voor werkonwillige werklozen en de loonakkoorden gebeuren nog federaal. Laten we deze twee elementen even naderbij bekijken. Vlamingen hadden het daarbij vaak, terecht, over de laksheid van de Walen inzake sancties. Maar daar kwam recent, onder meer in het kader van de Europese coördinatiemethode, verandering in. Jaarlijks worden nu heel wat Walen geschrapt; zelfs proportioneel meer dan Vlamingen. In 2007 werden 7458 werklozen geschorst. De Vlamingen vertegenwoordigden 25 %, de Walen 58 % en de Brusselaars 17 % van de schorsingen. Hun aandeel in het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen bedraagt respectievelijk 45 % voor Vlaanderen, 42 % voor Wallonië en 13 % voor Brussel. Wallonië is duidelijk aan een inhaalbeweging bezig.

En de loononderhandelingen? De loonevolutie moet de evolutie van de productiviteit weerspiegelen. De productiviteit ligt in Wallonië echter lager dan in Vlaanderen. Maar door de federale loononderhandelingen evolueren de lonen even snel in Wallonië als in Vlaanderen. Daardoor ontstaat een competitief nadeel in Wallonië. Deze redenering is theoretisch juist, maar wordt door de feiten weerlegd. Tien jaar geleden lag productiviteit in de Waalse industrie 11 % lager dan in Vlaanderen, en de salarissen lagen er 3 % lager. Dit leidde tot een competitief nadeel, uitgedrukt in loonkosten per uur, van 8 %. De federale loononderhandelingen hebben niet belet dat dit nadeel afnam. De recentste accurate cijfers (2004) tonen aan dat de salarissen in de Vlaamse industrie nu 6 % hoger liggen terwijl de productiviteit er 8 % hoger is. Het competitief nadeel van de Waalse industrie bedraagt nu dus nog maar 2 %. Deze algemene analyse verbergt vanzelfsprekend sectorale verschillen. Van de 25 industrietakken, heeft Wallonië er voor acht een competitief voordeel op Vlaanderen. Trouwens, de productiviteit wordt hoofdzakelijk sectoraal (98 %) bepaald, en slechts heel beperkt regionaal (2 %). Nationale loononderhandelingen regionaliseren heeft dus geen zin, ze op sectoraal niveau brengen, is economisch relevant.

Ironische conclusie. Hoewel de politieke en ondernemerswereld steeds luider schreeuwen om de regionalisering van de arbeidsmarkt, tonen de economische gegevens aan dat de regionalisatie van de loononderhandelingen minder noodzakelijk is en het debat daarover eigenlijk al achterhaald is. Als bovendien het sanctiebeleid nog wordt verscherpt, zou de interregionale arbeidsmobiliteit kunnen toenemen, de jeugdwerkloosheid in Wallonië verder afnemen en raken meer vacatures ingevuld in Vlaanderen. En daarbij dienen Waalse werklozen hun motivatie te vinden in het feit dat zij in de Vlaamse industrie gemiddeld 6 % meer verdienen. Maar kunnen politici en werkgeversorganisaties in dit pre-electorale klimaat, hun politieke discours aanpassen aan de economische realiteit? (T)

De auteur is professor economie aan Ehsal, Hogeschool Gent en

universiteit van Nancy.

Rudy Aernoudt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content