Premier Dehaene over 1995. “Dit wordt een jaar van groei”

Onbezwaard door Voeren en andere egels, hield Jean-Luc Dehaene bij de uitreiking van de trofee “Manager van het Jaar” een ware “state of the union”. De werkloosheid neemt af, de groei zet zich door, België haalt de Maastricht-norm, voorspelt de premier. Zijn toespraak riep op tot flexibiliteit en tot een hervorming van de sociale zekerheid. De belangrijkste passages :

“In tegenstelling tot de voorspellingen van de konjunktuuranalisten stagneerde onze ekonomie niet in 1994, maar veerde daarentegen krachtig op, in het zog van een exportboom. Onze ekonomie groeide met iets meer dan 2 % in 1994, ondanks de forse ingreep in het beschikbaar inkomen door loonmatiging en sanering van de publieke financiën. De totale werkloosheid lag in december minder dan 1 % hoger dan vorig jaar. Normaal reageert de werkloosheid zeer traag op een konjunkturele omslag, maar de bevinding van het Planbureau dat onze ekonomische groei arbeidsintensiever is geworden, lijkt zich in de feiten te bevestigen. Ik ben ervan overtuigd dat de werkloosheid vanaf januari zal dalen.

Het konvergentieplan voor de overheidsfinanciën wordt gerespekteerd : de netto-financieringsbehoefte voor 1994 bedraagt 5,3 % van het BBP, wat lager is dan de 5,7 % voorzien in het konvergentieplan en ook lager dan het Europese gemiddelde. De beter dan verwachte konjunktuur werd dus aangewend om het financieringstekort verder te drukken en niet om de teugels te vieren. Dit zal ook in 1995 en de volgende jaren het geval zijn. Dankzij een massale herfinanciering van onze schuld, net toen de rentetarieven op een cyclisch dieptepunt stonden, besparen we de komende jaren niet alleen tientallen miljarden op rentelasten, maar is onze rentelast ook een stuk minder gevoelig geworden voor de stijgende rente.

INVESTERINGEN HERNEMEN.

De konkurrentiekracht is niet langer ons prangendste probleem, zo bevestigen ons zowel het IMF als de Oeso. Het overschot op de lopende rekening van België, dat in 1994 meer dan 5 % van het BBP beliep, bevestigt deze stelling. Zwitserland is het enige land in de geïndustrializeerde wereld dat het nog beter doet.

Voor 1995 zijn de vooruitzichten nog rooskleuriger. De groei van het reëel beschikbaar inkomen, na de daling in 1994, en het herstelde vertrouwen van de konsumenten stellen een relance van de binnenlandse vraag in perspektief. Deze zal geleidelijk de fakkel overnemen van de netto-uitvoer als voornaamste bron van ekonomische groei. De spaarquote van de gezinnen is zo abnormaal hoog, dat in een kontekst van hersteld vertrouwen en van dalende werkloosheid, er een groot potentieel aan ekonomische groei ingebakken zit in onze ekonomie. De kapaciteitsbezetting in de industrie is trouwens zodanig snel gestegen in 1994, dat een herneming van de investeringen imminent is, wat wordt bevestigd door de jongste investeringsenquête van de Nationale Bank.

De hoop op een versteviging van het herstel is dus gewettigd, al moeten we ons uiteraard hoeden voor euforie. We moeten er ons van bewust zijn dat een forse ekonomische herleving alle problemen niet zal oplossen. We zijn immers gekonfronteerd met diepgaande strukturele omwentelingen door de globalizering van de ekonomie en ook door de overgang van een industriële naar een postindustriële ekonomie.

ZEGEN VAN URUGUAY.

Men mag deze uitdagingen echter niet als een bedreiging voorstellen. Op het internationale front zijn er ontwikkelingen die het optimisme kunnen schragen. De suksesvolle afronding van de Uruguay-ronde van de GATT over vrijhandel impliceert een nieuwe stimulans voor de wereldekonomie, van een grootte-orde die vergelijkbaar is met de effekten in de jaren ’80 van het Projekt “Europa 1992”.

In tegenstelling tot het beeld dat veelal wordt geschetst, boeken wij handelsoverschotten met de nieuwe industrielanden en Oost-Europa en houdt de groei van onze uitvoer naar die landen gelijke tred met de invoer uit die landen. Het is overigens opmerkelijk dat Belgische exporteurs het in 1993 klaar speelden om 20 % meer uit te voeren naar landen buiten de Europese Unie, voornamelijk in Azië, terwijl voor de andere EU-landen de stijging maar de helft zo groot was. Deze ontwikkeling werd in 1994 voortgezet.

Op mijn geloofsbelijdenis in de internationale vrijhandel ent ik wel het besef dat de internationale kompetitie niet het enige en alles zaligmakende ordeningsprincipe van de globale ekonomie kan zijn. Ook de globale wereldmarkt heeft nood aan spelregels en een sociale en ekologische korrektie. Daarom moeten wij de initiatieven van de Internationale Arbeidsorganizatie ten volle steunen. (…)

Hoewel ik besef dat dit in de praktijk zeer moeilijk ligt, moet ook het probleem worden gesteld van de spekulatieve bewegingen op de wisselmarkten. De vrijmaking van het kapitaalverkeer ontaardde bij tijd en wijle tot een casinokapitalisme. Sommige ekonomieën werden daardoor het slachtoffer van spekulatieve aanvallen die niet tot stand kwamen omwille van de zwakke “fundamentals” van een ekonomie, maar louter gebaseerd waren op het korte-termijnwinstbejag van een paar dozijn traders en dealers. Er is dus dringend nood aan een nieuwe monetaire wereldordening. Gelukkig hebben de G7 dit onderkend en hebben zij deze problematiek op de agenda geplaatst. In deze nieuwe ordening zal Europa slechts volwaardig meespelen als het er zelf in slaagt zijn monetaire unie tot stand te brengen.

AANPASSEN AAN KENNISEKONOMIE.

Ook de evolutie naar een postindustriële kennisekonomie behelst een fundamentele omwenteling van onze maatschappij. Dankzij de spectaculaire ontwikkeling van de kommunikatie en het belang van kennisintensieve produktie met hoge toegevoegde waarde, is het niet langer nodig de produktie op één plaats te koncentreren. Diversifikatie, dekoncentratie, kleinere werkeenheden passen beter in zo’n omgeving.

Tegen deze achtergrond zal de agenda in België en Europa tot aan de eeuwwisseling dan ook worden beheerst door drie tema’s : het bevorderen van de werkgelegenheid binnen deze nieuwe postindustriële realiteit en in het kader van een Europese aanpak ; de inschakeling van onze ekonomie in de EMU ; en de hervorming van de sociale zekerheid.

Het is duidelijk dat de hervorming van de sociale zekerheid zowel het scharnierelement als de hefboom worden van een suksesvolle omschakeling. Zowel de tewerkstelling als de sanering van de openbare financiën hangen ervan af.

De verlaging van de patronale bijdragen is noodzakelijk om de ontluiking van nieuwe dienstensektoren, die zo essentieel is voor de werkgelegenheid, mogelijk te maken. De arbeidskost is er hoger dan de produktiviteit en heeft een veel groter aandeel in de totale kosten dan in de industrie, waardoor de vraag in de dienstensektor niet tot ontwikkeling kan komen. De daling van de arbeidskost vereist een alternatieve financiering van de sociale zekerheid die niet drukt op de loonkost. Conform het Witboek van de Europese Kommissie wil de regering ruimte creëren, onder meer via het uitwerken van een heffing op de uitstoot van CO2.

Alternatieve financiering alleen zal echter niet volstaan. Wij moeten ons immers ook voorbereiden op de zware last van de vergrijzing die ons vanaf 2010 te wachten staat. De pensioenuitgaven die nu ongeveer 7 % van het BBP vertegenwoordigen, zouden bij ongewijzigd beleid stijgen tot 10 % in 2025, en de uitgaven voor de gezondheidszorg van 5 % nu tot meer dan 7 %. Wij kunnen dus in geen geval ontsnappen aan een hervorming van de sociale zekerheid, waardoor de uitgavenmekanismen beter worden beheerst, onder meer door grotere flexibiliteit en responsabilizering. Een hervorming van de pensioenen is een prioriteit, evenals ingrepen die de sociale zekerheid selektiever maken en rationalizeren. Ook voor de EMU is het van essentieel belang dat we het financieel evenwicht in de sociale zekerheid konsolideren.

VESTIGINGSWETTEN.

Meer werkgelegenheid kan er niet alleen komen door middel van een verlaging van de arbeidskost, maar ook door een meer kreatieve arbeidsorganizatie. (..) Belangwekkend in dit verband is dat de Oeso in haar vervolgstudie van de arbeidsmarkt tot de bevinding komt dat onze arbeidsmarkt in haar geheel flexibeler is dan deze van onze buurlanden op het Europese kontinent. Op basis van onderzoek hebben wij daarentegen een groter flexibiliteitsprobleem buiten de arbeidsmarkt. Daarom moeten de produktmarkten, zoals onder meer de handel, eveneens geflexibilizeerd worden, wat volgens een studie van één van de voornaamste managementadviesbureaus in de wereld, evenveel nieuwe jobs kan opleveren als een flexibelere arbeidsmarkt. Vestigingswetten, overmatige regulering van openingsuren en dergelijke zijn even tewerkstellingsonvriendelijk als een te rigiede arbeidswetgeving.

Om deze uiteenzetting te beëindigen, zou ik willen benadrukken hoezeer ik mij bewust ben van het brede spektrum aan uitdagingen die onze samenleving en de huidige en volgende regering te wachten staan. Dit belet evenwel niet dat ik fundamenteel optimistisch ben over de toekomst van onze ekonomie. Indien we blijven vasthouden aan een ortodox begrotings- en monetair beleid en tegelijkertijd ons samenlevingsmodel aanpassen aan de nieuwe kontekst, dan is voor de Belgische ekonomie, gelegen in het geografische en politieke hart van de grootste markt in de wereld, een mooie toekomst weggelegd. “

JEAN-LUC DEHAENE

EERSTE MINISTER DEHAENE “Vestigingswetten zijn even tewerkstellingsonvriendelijk als een te rigiede arbeidswetgeving. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content