Pensioenen snakken naar facelift

Trends berekende dat een veertigjarige werknemer met een brutoloon van 2200 euro meer haalt uit pensioensparen dan uit het wettelijk pensioen. Zou hij dan niet beter zelfstandige worden om meer uit zijn bijdragen te halen? Vragen bij de legitimiteit van het Belgische pensioenstelsel.

Het was Gabriël Perl, administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Pensioenen, die de kat de bel aanbond. Hij wees in een interview op een aantal ongerijmdheden in ons pensioenstelsel. Een ervan treft vooral de hogere en middeninkomens. Veel mensen die een volledige carrière achter de rug hebben en een hoog loon hebben verdiend, verliezen bij hun pensionering veel tegenover het laatste loon. Dat komt omdat de pensioenuitkering geplafonneerd is. Boven de grens van 44.081,27 euro bruto-inkomen per jaar worden de bedragen niet meegerekend voor de berekening van de pensioenuitkering. Gemiddeld komt iemand met een maandelijks brutoloon rond 3200 euro aan dat plafond. Maar de pensioenbijdragen zijn níét geplafonneerd. Met andere woorden: het Belgische pensioenstelsel, dat oorspronkelijk een systeem van sociale verzekering was, is meer en meer een instrument voor inkomensherverdeling geworden.

Bovendien heeft men wel regelmatig de minimumpensioenen verhoogd. Dat is op zich geen slechte zaak. In België liggen de pensioenuitkeringen immers laag in vergelijking met andere Europese landen. Maar door de plafonnering van de uitkering is de ‘uitkeringsspanning’ tussen de hoogste en laagste pensioenen steeds kleiner geworden.

Erop of eronder

Het Planbureau berekende dat het aantal werknemers dat meer verdient dan het loonplafond, in 2050 56 % van de bedienden bedraagt en 15 % van de arbeiders. Zij zullen een inkomen hebben dat hoger ligt dan het plafond dat de basis vormt voor de pensioenberekening. Het bedrag boven het plafond wordt niet meegerekend voor de uitkering maar wel voor de bijdragen.

Dat loonplafond heeft verregaande effecten. Trends nam de proef op de som en koos een fictieve mannelijke Belg – we noemen hem Walter – van veertig jaar oud die in 1989 aan zijn carrière begon en van plan is te werken tot zijn 65ste en dus een loopbaan van 43 jaar zal hebben. Met een aantal simulatoren hebben we berekend wanneer Walter het loonplafond bereikt. We zijn ook nagegaan op welk punt de bijdragen voor het wettelijk pensioen meer opbrengen als ze in een privéverzekering worden gestopt. Met andere woorden: vanaf welk loonniveau begint de solidariteit te spelen?

Uit de berekening blijkt dat Walter met zijn huidige brutosalaris van 4050 euro per maand al aan het loonplafond zit (zie grafiek: Loonplafond topt pensioenen af). Hij kan bij pensionering rekenen op een nettopensioenbedrag van 1480,37 euro per maand, het maximum in zijn geval. Verdient hij pakweg 5000 of 6000 euro per maand, dan ligt dat pensioenbedrag even hoog.

Wat krijg je ervoor terug?

In tweede instantie zijn we nagegaan wat er zou gebeuren als de pensioenbijdragen van Walter in een fonds gestoken worden en de bijdragen worden gekapitaliseerd. Via een paar simulatoren hebben we de werknemersbijdrage voor het pensioen – 7,5 % van het brutoloon – in een kapitalisatiesysteem gestoken en dat kapitaal wordt na pensionering als maandelijkse lijfrente uitgereikt. Wanneer de lijfrente meer bedraagt dan het wettelijk pensioen, is het in principe voor een werknemer voordeliger om uit het wettelijke stelsel te stappen. Volgens onze berekeningen bevindt die grens zich op een maandinkomen van 3800 euro. In dat geval ontvangt Walter na kapitalisatie een maandelijks pensioen van 1506 euro, wat hoger is dan het wettelijk pensioen van 1480,37 euro. Natuurlijk hangt het opgespaarde bedrag af van de return. Volgens experts is een return van 2,7 % een redelijke maatstaf. In dat geval is het omslagpunt 2200 euro bruto per maand. Dat betekent dat voor steeds meer Belgen de bijdragen eigenlijk zuivere belastingen zijn geworden, omdat de extra sociale bijdragen niet tot extra uitkeringen leiden.

Kaderleden stappen uit systeem

Moet ons pensioenstelsel daarom overhoop worden gegooid? Zeker niet. Het is normaal dat een deel van de bevolking meer haalt uit het pensioensysteem dan het bijgedragen heeft en omgekeerd. Dat heeft te maken met de maturiteit van ons repartitiestelsel, waarbij de huidige actieven betalen voor de huidige gepensioneerden (zie kader: Repartitieysteem heeft maturiteit bereikt). De eerste generatie die na de oprichting in het systeem stapt, is het best af: ze ontvangt een pensioen en heeft nooit voor een eerdere generatie moeten betalen.

Daarnaast is er het zogenaamde solidariteitsprincipe. Solidariteit moet ervoor zorgen dat de zwakkeren of zij die niet zo’n hoog bedrag hebben bijgedragen, toch over een degelijk pensioen beschikken. Hogere inkomens hebben daar op zich geen probleem mee. Maar ons stelsel is een combinatie van solidariteit en verzekering. Een toenemende groep betaalt hoge bijdragen voor een verzekering, maar krijgt er steeds minder voor terug. Het verzekeringsprincipe wordt dus afgezwakt. Bovendien zijn er niet alleen de loonplafonds. De voorbije tien jaar is vooral de nadruk gelegd op de verhoging van de laagste pensioenen. Op zich geen slechte zaak, maar als het solidariteitsprincipe te zwaar begint te wegen, wordt het voor een steeds grotere groep mensen minder aantrekkelijk om in het wettelijke systeem te stappen. Veel kaderleden kiezen voor een salary split, richten een managementvennootschap op of meten zich het statuut van schijnzelfstandige aan. Allerlei extralegale voordelen zoals wagens, gsm, privéverzekeringen en aandelenopties moeten ook in dat kader worden gezien. Een herplafonnering van de bijdragen zou volgens Etienne de Callataÿ van Bank Degroof nuttig zijn om die ontwijkingen te vermijden: “Ze vernietigen trouwens toegevoegde waarde. Er wordt te veel tijd en energie gestoken in fiscale spitstechnologie.”

Het probleem van een herplafonnering van de bijdragen is dat de staatskas daardoor heel wat geld misloopt. En dat zien de vakbonden bijvoorbeeld niet zitten. Het ACV gaat akkoord dat het verzekeringsprincipe door de plafonnering van de pensioenen te veel wordt aangetast. Maar het is er geen voorstander van om de sociale bijdragen op de hoge lonen te plafonneren, want het slaat een bijkomend gat in de financiering van de sociale zekerheid en zet het pensioenstelsel nog meer onder druk Volgens de vakbond moet “het verzekeringsprincipe in de sociale zekerheid verlopen via een koppeling van de pensioenmaxima aan de evolutie van de welvaart”. De Studiecommissie voor de Vergrijzing houdt in haar simulaties hier ook rekening mee.

2 miljoen aanvullende pensioenen

Het invoeren van bijdrageplafonds lijkt dus geen optie, vooral omdat de demografische schok van de vergrijzing zich aandient. Tegen 2050 stijgt het aantal gepensioneerden jaarlijks met 1,1 %. In 2000 waren er vier zestigplussers tegenover tien mensen tussen twintig en zestig jaar. In 2030 is die verhouding zes op tien. Normaal gezien, zouden de uitgaven voor het werknemerspensioen moeten stijgen met 58 % van het bbp tegen 2030. Dat zal wel lager liggen (rond 38 %) vanwege de daling van de uitkering tegen het gemiddelde brutoloon.

Er zijn de voorbije jaren verschillende oplossingen geformuleerd om die pensioenen betaalbaar te houden. Een verhoging van de werknemersbijdragen is geen optie, want de fiscale en parafiscale druk ligt in België al erg hoog. Lagere uitkeringen zijn evenmin mogelijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat in België meer dan 6 % van de ouderen in de armoede zou belanden als de pensioenuitkeringen worden verlaagd. Het opdrijven van de pensioenleeftijd en het activeren van een maximum aan werklozen is daarom wellicht de beste piste.

Koen Algoed, docent aan de Vlekho, bereidt in dat verband een studie voor. Hij pleit voor een verhoging van de vervangingsratio (het pensioen als percentage van het laatste loon) als alternatief voor de herinvoering van bijdrageplafonds. Hij denkt dat de pensioenuitkeringen kunnen verhogen door de minimumpensioenleeftijd op 62 of 63 jaar te zetten en een pensioenbreuk van 1/40 per loopbaanjaar in te voeren in plaats van 1/45. “Zo worden de mensen gesanctioneerd die vroeger met pensioen gaan”, aldus Algoed.

De vraag is natuurlijk of dat de legitimiteit van het systeem volledig herstelt. De loonplafonds maken het nog altijd aantrekkelijk om uit het wettelijke stelsel te stappen. De aanvullende pensioenen die de voorbije jaren sterk werden gepromoot, kunnen een alternatief vormen. Algoed: “De aanvullende pensioenen waren bedoeld om die inkomensvallen te vermijden. Omdat men ervan uitgaat dat voor meer en meer mensen de loonplafonds bindend worden, heeft Frank Vandenbroucke werk gemaakt van de democratisering van aanvullende pensioenen.” Die aanvullende pensioenen (de tweede pijler) zijn trouwens ook gebonden aan lonen via de 80 %-regel: na pensionering mag het wettelijk pensioen plus het aanvullend pensioen nooit meer dan 80 % van het laatste brutoloon bedragen.

Twee miljoen werknemers bevinden zich momenteel in de tweede pijler, wat zo’n 57 % van de werknemers uit de privésector uitmaakt. Wel is het zo dat de democratisering van het aanvullend pensioen stokt. Het uiteindelijke doel om 75 % van de werknemers een aanvullend pensioen te geven, is nog veraf. De sector vraagt daarom een vereenvoudiging van de wetgeving.

De tweede eerste pijler

Gabriël Perl, administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Pensioenen, lanceerde een andere piste: de eerste pijler bis. Een deel van de wettelijke pensioenbijdragen wordt in een repartitiestelsel gegoten en een ander deel wordt gekapitaliseerd. Zweden is een voorbeeld van zo’n gecombineerd repartitie- en kapitalisatiesysteem, wat uitmondt in één pensioenkapitaal en één lijfrente. Dat voorstel vindt echter weinig genade in de ogen van Etienne de Callataÿ: “Dat zou hetzelfde effect hebben als het Zilverfonds. Het geeft de valse indruk dat het pensioenprobleem is opgelost. Dat is het niet. Ons stelsel is bijvoorbeeld niet genereus voor wie veertig jaar gewerkt heeft en te genereus voor bruggepensioneerden, ambtenaren en zij die van de gelijkgestelde periodes genieten, waarbij onder andere periodes van inactiviteit worden meegeteld bij de berekening van het pensioen. Het zou gezonder zijn de uitkeringen te verhogen, maar die gelijkschakeling af te schaffen.”

Door Alain Mouton/Illustratie: Pieter van Eenoge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content