Over perziken en citroenen

George Akerlofs paper ‘The Market for Lemons’ uit 1970 is een hoeksteen van de informatie-economie.

In 2007 voerde de Amerikaanse staat Washington een regel in die de arbeidsmarkt eerlijker moest maken. Het werd bedrijven verboden de kredietwaardigheid van sollicitanten na te trekken. Campagnevoerders juichten de nieuwe wet toe als een stap naar meer gelijkheid – een sollicitant met een lage kredietscore is waarschijnlijk arm, zwart of jong. Sindsdien volgden nog tien andere staten. Maar toen de economen Robert Clifford en Daniel Shoag onlangs het verbod bestudeerden, kwamen ze tot de conclusie dat de wet zwarten en jongeren juist minder banen bezorgde.

Voor 1970 werd aangenomen dat in de arbeidsmarkt de werkgevers de productiviteit van hun arbeiders of potentiële werknemers kenden en dat die, dankzij de concurrentie, exact betaald werden voor de waarde die ze produceerden.

U zou denken dat onderzoek dat die conclusie omverwerpt, onmiddellijk zou worden geroemd. Maar toen George Akerlof eind jaren zestig zijn paper Markt voor Citroenen schreef, die de auteur later een Nobelprijs bezorgde, werd hij door drie leidinggevende vakbladen verworpen. Akerlof was assistent-professor aan de University of California, zijn PhD had hij nog maar net aan het MIT gehaald in 1966. Dat was misschien de reden waarom de American Economic Review vond dat zijn inzichten triviaal waren. De Review of Economic Studies was het daarmee eens. Akerlof, nu een professor-emeritus aan Berkely en echtgenoot van Fed-voorzitster Janet Yellen, herinnert zich nog de weeklacht van de hoofdredacteur van de Journal of Polical Economy: “Als dit correct is, dan zou de economie er helemaal anders uitzien.”

Averechtse selectie

In zekere zin hadden ze allemaal gelijk. Akerlofs idee, dat gepubliceerd werd in de Quarterly Journal of Economicsin 1970, was tegelijk eenvoudig en revolutionair. Veronderstel dat kopers op de tweedehandsmarkt voor auto’s goede voertuigen – de ‘perziken’ – op 1000 dollar waarderen en de verkopers op iets minder. Een defecte wagen – een ‘citroen’ – is voor de kopers slechts 500 dollar waard, en opnieuw iets minder voor de verkopers. Als de kopers een onderscheid kunnen maken tussen citroenen en perziken, dan zal de handel in beide floreren. In werkelijkheid kan het echter zijn dat de kopers moeite hebben om het verschil te zien: krassen worden geretoucheerd, kilometertellers worden gemanipuleerd.

Om rekening te houden met het risico dat een auto een citroen is, verlagen de kopers hun bod. Ze willen 750 dollar betalen voor een auto die evenveel kans Het mysterie wordt door signalering verklaard: een dividend uitbetalen is een teken van kracht, het toont aan dat de firma geen cash nodig heeft.

Screening

Signaleren is niet de enige manier om het citroenprobleem op te lossen. In een paper uit 1976 tonen Stiglitz en de econoom Michael Rothschild aan hoe verzekeraars hun klanten kunnen screenen. De bedoeling van die screening is deals aan te bieden die altijd slechts één type van verzekeringsnemer aantrekt.

Stel dat een autoverzekeraar twee soorten klanten heeft: bestuurders met een hoog en een laag risico. Enkel de klant, en niet de verzekeraar, weet of hij een veilige bestuurder is. Rothschild en Stiglitz toonden aan dat verzekeraars in een concurrentiële markt niet op een winstgevende wijze beide groepen dezelfde deal kunnen aanbieden. Doen ze dat wel, dan subsidiëren de premies van de veilige bestuurders de uitbetalingen aan roekeloze chauffeurs. Een concurrent zou lagere premies en iets minder dekking kunnen aanbieden. Dat zou veilige chauffeurs aantrekken. De riskantere willen volledig verzekerd blijven. De verzekeringsmaatschappij zou achterblijven met alleen nog onveilige bestuurders en zou verlies maken.

De autoverzekeraar moet twee formules aanbieden, die elk alleen de klanten aantrekken voor wie ze bedoeld zijn. Enerzijds een dure volledige verzekering, anderzijds een goedkoper alternatief met een forse franchise. Risicovolle chauffeurs zullen terugschrikken voor de hoge franchise en bereid zijn te betalen voor de dure verzekering. Veilige chauffeurs zullen kiezen voor de goedkopere verzekering. Dat is niet bepaald een gelukkige oplossing voor het probleem. Goede chauffeurs worden opgezadeld met hoge franchises.

Luchtvaartmaatschappijen willen hogere prijzen uit hun rijke klanten persen zonder de armere af te schrikken. Als ze op voorhand zouden weten hoe diep de zakken van iedere klant zijn, dan zouden ze enkel eersteklastickets verkopen aan de rijken en gunstiger tarieven voorbehouden voor alle anderen. Maar omdat de maatschappij iedereen dezelfde opties moet bieden, moet ze de rijken naar het duurdere ticket lokken. Daarom maken ze de standaardcabine oncomfortabel, om zeker te zijn dat de enige mensen die daar zitten diegenen met de dunnere portefeuilles zijn.

Moral hazard

Mensen die een verzekering aangaan zijn waarschijnlijk bereid meer risico’s te nemen. Iemand met een huisverzekering zal zijn rookalarm minder vaak nakijken. Economen kregen dat moral hazard-fenomeen (moreel wangedrag) pas in de gaten toen Kenneth Arrow erover schreef in 1963.

Moral hazard treedt op als stimulansen van slag geraken. In een transparante wereld kunt u zonder zorgen iemand stimuleren, omdat u een contract kunt gebruiken om zijn gedrag nauwkeurig te specificeren. Het is pas als de informatie asymmetrisch is en u niet kunt waarnemen wat hij doet – Gebruikt uw vakman goedkope onderdelen? Loopt uw medewerker er de kantjes af? – dat u er moet voor zorgen dat de belangen op een lijn komen.

Dergelijke scenario’s vormen zogenoemde principaal-agentproblemen. Hoe kan een principaal (een manager) een agent (een werknemer) ertoe brengen zich te gedragen zoals hij wenst als hij hem niet in de gaten kan houden? De eenvoudigste manier om ervoor te zorgen dat een werknemer hard werkt, is hem een deel van of de hele winst te geven. Kappers, bijvoorbeeld, huren vaak een hoekje in een salon en houden de inkomsten voor zich.

Hard werk is evenwel niet altijd een garantie voor succes: een topanalist in een consultancybureau kan zich helemaal uitsloven voor een project dat dan toch naar een concurrent gaat. Een andere optie is een ‘doelmatigheidsloon’ (efficiency wage) te betalen opdat werknemers hun baan hoger zouden waarderen. Dat zou er ook voor zorgen dat ze hun verantwoordelijkheid minder ontlopen, omdat ze meer zouden verliezen als ze worden ontslagen. Dat helpt om een fundamentele puzzel in de economie op te lossen: als mensen werkloos zijn maar een baan willen, waarom dalen de lonen dan niet tot iemand bereid is hen aan te werven? Een antwoord is dat lonen boven de marktprijs werken als een wortel en de voortvloeiende werkloosheid als een stok.

Fundamenteel relevant

Dat brengt een nog dieperliggend punt aan de oppervlakte. Voor Akerlof en de andere pioniers van de informatie-economie op het toneel verschenen, werd aangenomen dat in een concurrerende markt de prijzen de marginale kosten weerspiegelen. Breng meer in rekening dan de kosten en een concurrent zal een lagere prijs vragen. Maar in een wereld van informatieasymmetrie “wordt goed gedrag aangemoedigd door een surplus boven op wat men elders kan krijgen”, volgens Stiglitz. Het loon moet hoger zijn dan wat de medewerker met een andere baan kan verdienen als hij ontslag wil vermijden. Bedrijven met een inferieur product moeten het pijnlijk vinden klanten te verliezen, vooraleer ze investeren in kwaliteit. In markten met onvolmaakte informatie kan de prijs niet gelijk zijn aan de marginale kosten.

Het concept van informatieasymmetrie heeft de discipline waarlijk veranderd. Bijna vijftig jaar nadat de citroenenpaper drie keer afgekeurd werd, blijven de inzichten fundamenteel relevant voor economen en het economische beleid. Vraag het aan om het even welke jonge zwarte uit Washington met een goede kredietscore, die een baan wil vinden.

The Economist

Vliegtuigmaatschappijen maken de standaardcabine oncomfortabel, om zeker te zijn dat de enige mensen die daar zitten diegenen met de dunnere portefeuilles zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content