Oneerlijke rekenkunde

Vorige week haalden de vakbonden fel uit naar het concept van de actieve welvaartsstaat. “De regering doet verkeerde vaststellingen en op basis daarvan lanceert ze verkeerde voorstellen,” zo verkondigden het socialistische ABVV en het christelijke ACV tijdens een gezamenlijke persconferentie.

De vakbonden onderbouwden hun analyse met cijfers. Zo wordt in België algemeen aangenomen dat 61% van de mensen tussen 15 en 64 jaar actief is (de beruchte activiteitsgraad). In de EU is dat 63,3% (in Nederland zelfs 70,9%). Maar de vakbonden hebben hun zakjapanner bovengehaald en die cijfers herberekend naar voltijdse equivalenten. Dat levert voor België 58,3% op, tegen 56,8% voor de EU. Ook onze drie buurlanden doen het slechter (Duitsland 58%, Frankrijk 57% en Nederland 56,3%).

Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke ( SP) wou niet reageren op deze aantijgingen tegen het concept van de actieve welvaartsstaat. Elders kon geen bevestiging of ontkenning worden gekregen van de geciteerde cijfers. Maar eigenlijk is dat ook niet de kern van het debat. De vakbonden stellen de zaken immers niet eerlijk voor. Om twee redenen.

Ten eerste zijn veel deeltijdse banen belangrijker dan een kleiner aantal voltijdse equivalenten. Voor de mensen zelf, maar ook voor de economie in haar geheel is het een wereld van verschil of iemand werkloos is of een halftijdse job heeft. Anders gesteld: vier halftijdse jobs zijn beter dan twee voltijdse jobs en twee werklozen. De activiteitsgraad is nochtans in beide situaties identiek: 50%.

Ten tweede ligt het probleem in België vooral bij de categorie van de vijftigplussers. Daar scoort ons land met een activiteitsgraad van 37% veel slechter dan het EU-gemiddelde van 48%. Geen enkele omrekening naar voltijdse equivalenten zal daar iets aan veranderen. Vandaar dat de vakbonden die cijfers niet citeren. Nochtans is dit een cruciaal probleem, opnieuw individueel menselijk en voor de economie in haar geheel.

Dat de activiteitsgraad zo laag ligt, heeft veel te maken met het systeem van de brugpensioenen (zonder zou de activiteitsgraad stijgen tot 44%) en andere systemen van vervroegd pensioen. De regering weet dat en tracht daar wat aan te doen. Maar volgens de vakbonden gaat het hier om “verkeerde voorstellen op basis van verkeerde vaststellingen”. Gezien de vakbonden van het brugpensioen een absoluut strijdpunt hebben gemaakt, durft deze regering een frontale aanval niet aan. Patroons en vakbonden beslisten in hun interprofessioneel akkoord al dit varkentje niet te wassen. Frank Vandenbroucke vond er echter een achterpoortje voor. Hij liet in het wetsontwerp over de tweede pensioenpijler een handigheidje sluipen: artikel 27. Dat bepaalt dat bruggepensioneerden hun kapitaal pas op 65-jarige leeftijd mogen opnemen en niet langer op het moment dat ze met brugpensioen gaan.

Zwaaiend met een pak cao’s in de hand deed Mia De Vits (ABVV) de maatregel van Vandenbroucke af als “contractbreuk”. Nu, je kan haar geen ongelijk geven: collectieve arbeidsovereenkomsten moeten worden nageleefd. Als mensen met brugpensioen gaan in de veronderstelling dat ze hun pensioenkapitaal onmiddellijk zullen kunnen opnemen – omdat dat zo voorzien was -, dan moet dat blijven kunnen. Het wetsontwerp voorziet wel overgangsmaatregelen, maar zelfs in werkgeverskringen worden die als onvoldoende beschouwd.

Dat belet niet dat wat Vandenbroucke voorstelt principieel correct is. Maar zijn plannen zouden moeten worden beperkt tot nieuwe gevallen die niet gedekt worden door lopende cao’s. De eis om artikel 27 in te trekken, is dan ook zinloos. De mogelijkheid om het kapitaal op te nemen vanaf zestig jaar is wél zinvol. Op die manier kan men een discriminatie vermijden tussen bruggepensioneerden die moeten wachten tot hun 65 en gewone gepensioneerden die nu tussen 60 en 65 met pensioen kunnen gaan en hun pensioenkapitaal opvragen.

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content