No license to print money

De invordering van de inkomstenbelasting ten laste van gehuwde belastingplichtigen moet dringend opnieuw worden bekeken.

In de verkiezingsbeloften die dezer dagen kwistig worden rondgestrooid, beloven niet weinig partijen werk te zullen maken van het wegwerken van de fiscale discriminaties waarvan gehuwden het slachtoffer zijn. En dat is maar goed ook. In een beschaafd land is het onduldbaar dat mensen meer belastingen moeten betalen louter en alleen omdat zij het samenleven met een partner officieel met een ja-woord hebben beklonken.

Bij het wegwerken van de discriminaties zal men evenwel zeer alert moeten zijn. In de bestaande belastingregeling is het immers niet zo dat er alleen maar discriminaties in het nadeel van de gehuwden bestaan.

HUWELIJKSQUOTIËNT.

Er zijn ook maatregelen die manifest de huwelijkse staat bevoordeligen. De meest opvallende daarvan is het zogenaamde huwelijksquotiënt. Het voordeel van deze maatregel is het grootst in gezinnen waar slechts één van beide huwelijkspartners een beroepsinkomen heeft. Hij heeft tot gevolg dat een gedeelte van het beroepsinkomen van de alleenverdiener fictief wordt overgeheveld naar de andere echtgenoot, en in zijn hoofde afzonderlijk wordt belast. Het voordeel is duidelijk: het overgehevelde beroepsinkomen wordt weggehaald aan de top van het beroepsinkomen dat tegen het hoogste progressief tarief wordt belast; en wordt bij de andere echtgenoot tot beloop van het belastingvrij minimum vrijgesteld van belasting, en voor de rest tegen een veel milder tarief belast.

Het huwelijksquotiënt staat alleen open voor wie officieel gehuwd is, en niet als alleenstaande wordt belast. Dit wil zeggen dat alleen gehuwden die effectief samenwonen voor het huwelijksquotiënt in aanmerking komen. Wie niet gehuwd is, mag het huwelijksquotiënt vergeten. Idem voor wie wel gehuwd is, maar feitelijk gescheiden leeft: vanaf het jaar dat volgt op het jaar van de feitelijke scheiding wordt hij immers als alleenstaande belast. Wat meteen ook tot gevolg heeft dat hem het voordeel van het huwelijksquotiënt wordt ontzegd.

Bij het wegwerken van de fiscale discriminaties zal men dan ook goed moeten overwegen wat men wil wegwerken. De discriminaties die in het nadeel van de officieel gehuwde (en samenwonende) partners bestaan? Of ook de discriminaties die het huwelijk belonen?

INVORDERING.

Voorts is het allicht aangewezen dat men begint met het in kaart brengen van de verschillende discriminaties. Bij discussies over discriminaties van gehuwden ten opzichte van ongehuwde partners, en omgekeerd, heeft men het meestal over de meest opvallende discriminaties. Het verschil in de hoogte van het belastingvrij minimum. Het feit dat de onroerende inkomsten bij de eersten wel, en bij de anderen niet gecumuleerd worden belast. Of nog, de schrijnende onrechtvaardigheid die er nog altijd in bestaat dat gehuwde genieters van vervangingsinkomsten en pensioenen veel minder belastingvermindering krijgen dan hun ongehuwd samenwonende collega’s.

Tegelijk mag men niet vergeten dat er nog verschillende discriminaties bestaan die nauwelijks bekend zijn, maar waarvan de invloed in een aantal gevallen bijzonder belangrijk kan zijn.

Neem bijvoorbeeld het probleem van de invordering van de belasting. Wie officieel in het huwelijksbootje stapt, moet weten dat hij daarmee aan de fiscus een serieus cadeau doet. Alleen al door het huwelijk worden alle goederen van de beide echtgenoten immers automatisch gepromoveerd tot het wingewest van de fiscus: de inkomstenbelasting die verband houdt met de inkomsten van de ene echtgenoot kan immers in principe zonder enige beperking worden ingevorderd op alle goederen van de beide echtgenoten. Het huwelijk geeft de fiscus als het ware carte blanche. Terwijl hij bij een ongehuwde belastingplichtige alleen beslag kan leggen op de goederen die aan deze persoon zelf toebehoren, krijgt hij bij gehuwde belastingplichtigen – door het feit zelf van het huwelijk – een veel breder actieveld: de belastingschuld kan niet alleen worden ingevorderd ten laste van de eigen goederen van de betrokken echtgenoot; maar ook op de gemeenschappelijke goederen van de beide echtgenoten samen, en bovendien ook op de eigen goederen van de andere echtgenoot.

SCHEIDING.

Huwen met scheiding van goederen helpt, maar slechts in beperkte mate. Bij echtgenoten die met scheiding van goederen getrouwd zijn, blijft immers de algemene regel gelden dat alle goederen van de beide echtgenoten in principe kunnen worden aangesproken om de inkomstenbelasting te voldoen die betrekking heeft op de inkomsten van elk van hen.

Een met scheiding van goederen gehuwde belastingplichtige kan zijn eigen goederen slechts aan de invordering onttrekken als hij een dubbel bewijs levert. Om te beginnen, moet hij bewijzen dat de in te vorderen belasting een eigen schuld is van de andere echtgenoot; en ten tweede moet hij het positieve bewijs aanbrengen dat de goederen die hij aan de invordering wil onttrekken wel degelijk goederen zijn die hem eigen zijn op grond van het aangenomen huwelijksstelsel. Een dubbel bewijs dat in de praktijk niet altijd eenvoudig te leveren is, maar dat onlangs nog door het Arbitragehof gebillijkt is.

Voor wie niet met scheiding van goederen is gehuwd, is de wet totnogtoe onverbiddelijk. De liefde die zij elkaar toedragen impliceert dat zij – op het gebied van de inkomstenbelastingen – al hun goederen voor mekaar veil moeten hebben. Althans totnogtoe. Want het parlement heeft, nog net voor zijn ontbinding, een wet goedgekeurd die met ingang van het aanslagjaar 2000 een stap in de goede richting zet: ook wie gehuwd is met gemeenschap van goederen zal straks niet langer met al zijn hebben en houden in moeten staan voor de belastingschulden die hun oorsprong vinden bij de andere echtgenoot.

De nieuwe wet biedt voortaan (met ingang van het aanslagjaar 2000) aan alle gehuwden de mogelijkheid om hun eigen goederen te onttrekken aan de invordering van de inkomstenbelasting die verband houdt met de persoonlijke inkomsten van de andere echtgenoot. Ook hier op voorwaarde dat een dubbel bewijs wordt geleverd: men moet aantonen dat de belasting verband houdt met de persoonlijke inkomsten van de andere echtgenoot; en voorts ook, dat de goederen waarop die belasting wordt ingevorderd eigen goederen zijn.

Daarvoor is niet vereist dat men gehuwd is met scheiding van goederen. Ook echtgenoten die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen kunnen eigen goederen hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval met de goederen die men bezat van vóór het huwelijk; of nog, met de goederen die men bij wijze van schenking of erfenis heeft verkregen.

VOORBEELD.

Neem bijvoorbeeld het geval van Miet en Piet. Beiden gehuwd onder toepassing van het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen. Miet had al een appartementje van vóór zij in het huwelijksbootje stapte; en na hun huwelijk heeft zij ook nog een huisje geërfd. Tot en met het aanslagjaar 1999 kon zij alleen maar hopen dat Piet voor geen fiscale ongelukken zorgde. Want dan gingen haar appartementje en haar geërfd huisje mee voor de bijl. Zelfs als zij Piet inmiddels vaarwel had gezegd. Belastingschulden van tijdens het huwelijk blijven immers – minstens naar het oordeel van de fiscus – invorderbaar op alle goederen van de beide echtgenoten, ook als zij inmiddels zijn uiteengegaan.

Vanaf het aanslagjaar 2000 ziet de toestand er (voor Miet) iets beter uit. De fiscale puinhoop die Piet (op het gebied van de inkomstenbelasting) achterlaat, kan nog altijd worden ingevorderd op de gemeenschappelijke goederen van Miet en Piet; maar Miet zal nu haar appartement (in haar bezit van vóór het huwelijk) en haar huisje (geërfd tijdens het huwelijk) aan de invordering kunnen onttrekken van de belasting die verband houdt met de persoonlijke inkomsten van Piet.

FORTUIN.

Dat is zonder meer een stap in de goede richting. Maar gaat hij ver genoeg? Waarschijnlijk niet. Wie huwt onder toepassing van het wettelijk stelsel, behoort allicht niet tot de groep fortuinlijke belastingplichtigen die kan bogen op een groot bezit aan eigen goederen. De goederen die zij bezitten zijn waarschijnlijk in de meeste gevallen goederen die zijn aangekocht met inkomsten die tijdens het huwelijk zijn verworven. Goederen dus die gemeenschappelijk zijn. Die goederen zullen ook in de nieuwe regeling nooit aan invordering kunnen worden onttrokken; ook niet als de belastingschuld volledig te wijten is aan de andere echtgenoot; en ook niet als het gemeenschappelijk goed de vrucht is van de arbeid van de echtgenoot die met de belastingschuld eigenlijk niets te maken heeft.

Van de nieuwe parlementsleden die morgen zullen moeten oordelen over wetsvoorstellen en -ontwerpen die de fiscale discriminaties te lijf willen gaan, mag dan ook worden gehoopt dat zij een grote wijsheid en creativiteit aan de dag leggen. Huwen – maar ook niet-huwen – mag geen ‘ license‘ meer zijn ‘ to print money‘ voor de fiscus.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content