Nieuwe Goden van Overzee

Ngo’s zullen de komende jaren als partners steeds vaker nodig zijn. Daarin krijgen de relaties tussen ngo’s en het bedrijfsleven een belangrijke rol.

Op de Dag van de Aarde, in april 2001, zullen groepen betogers die gekant zijn tegen genetisch gemodificeerde gewassen plaggen en knollen uitstrooien in de straten van Europese steden. In het Canadese Quebec zal een ‘antikapitalistische bijeenkomst’ tegen vrijhandel in de Verenigde Staten en Latijns-Amerika jongeren in Nike-kleding ertoe aanzetten de ruiten van de hamburgerketen McDonald’s in te gooien. Voor de activisten gaat het jaar van start in januari, bij de vergadering van het World Economic Forum in Davos en het zal het hele jaar doorgaan, met nog meer klokkenluideractiviteiten in een Seattle-achtige stijl – zolang ook maar het vermoeden bestaat dat er televisiecamera’s aanwezig kunnen zijn.

Dit is de extreme uiting van een groeiend en over het algemeen positief verschijnsel: invloedrijke activisten en hun non-gouvernementele organisaties (ngo’s). Non-gouvernementele organisaties zullen in 2001 talrijker, prominenter en machtiger worden dan ooit. Er zijn nu 30.000 internationale ngo’s; vijftig jaar geleden waren het er niet meer dan een handjevol. Het aantal binnenlandse ngo’s loopt in de miljoenen: tien jaar geleden was er vrijwel geen een in Rusland, nu zijn er 65.000; in de Verenigde Staten werkt 8% van de beroepsbevolking bij een of andere non-profitorganisatie; in Zambia komen ze zo snel van de grond dat kranten uitleggen “hoe je een nep-ngo kunt herkennen”. Naarmate het vertrouwen in politieke partijen en het bedrijfsleven afneemt, naarmate overheden meer geld in caritatieve instellingen steken en naarmate het internet goedkoper en effectiever wordt, zal het aantal ngo’s zelfs nog sneller groeien.

In arme landen zal hun aantal het snelst toenemen. Een ngo is een efficiënt instrument om aan donorgelden te komen. Rijke landen hebben er genoeg van om cheques uit te reiken aan arme, corrupte en dictatoriale regimes. In plaats daarvan overhandigen ze die aan ngo’s. En het gaat niet alleen om geld. In 2001 zullen grote aantallen ‘expats’ (meestal blanken) hulp en assistentie verlenen. Een blanke die bijvoorbeeld in Afrika een Europese regering vertegenwoordigt (of een Amerikaanse overheidsfunctionaris in Latijns-Amerika) wordt al gauw voor een kolonist aangezien. Maar iemand die voor een ngo werkt, heeft daar geen last van.

Veel ngo’s zijn politieke instellingen: ze hebben een agenda. En ze hebben ook gevoel voor publiciteit. Tijdens oorlogen, ongelukken, natuurrampen en bij bijeenkomsten van de wereldtop in 2001 zullen ze alles en iedereen verdringen om voor de camera’s te komen. Een paar van de beste adviezen en analyses van de Balkan-onlusten in en rond Servië zullen vooral van specialisten komen, zoals de Internationale Crisis Groep, waarvan de rapportages steeds uitgebreider worden en die steeds sneller door de ether vliegen. De vlaggen en de terreinwagens van hulporganisaties zullen prominent aanwezig zijn bij overstromingen en bij door menselijk toedoen veroorzaakte hongersnoden in delen van Afrika en zuidelijk Azië.

Waar dagelijkse armoede heerst – die overigens net zo dodelijk is -, krijgen hulporganisaties meer geld voor hun activiteiten: tussen 1994 en 1997 steeg de hulpverlening van de Europese Unie die via ngo’s werd besteed van 47% van het ondersteuningsbudget naar 67%. En die opwaartse beweging zal zich voortzetten.

Veel moeilijker te meten is hun macht. In sommige kwesties (genetisch gemodificeerd voedsel, dierenrechten, de opwarming van de aarde, racisme) bepalen zij de agenda voor het openbare debat. Zij zullen bijzonder actief zijn op de wereldconferentie over racisme die in september in Zuid-Afrika wordt gehouden. In de aanloop naar de ‘Rio+10’-conferentie (een decennium na de wereldmilieuconferentie in Brazilië in 1992) zullen groene groeperingen de aandacht verleggen van de huidige vraagstukken, zoals de schuldenlast van de arme landen, naar kwesties waar de rijke landen bij betrokken zijn, zoals de dunner wordende ozonlaag. Een aanwijzing voor de macht die zij hebben, is de vraag hoeveel overlast ze zullen veroorzaken. Alexander Downer, de opvliegende Australische minister van Buitenlandse Zaken, hekelde bijvoorbeeld activisten die de aboriginals steunden, omdat zij te weinig oog hadden voor “de primaire rol van democratisch gekozen regeringen en de ondergeschikte rol van non-gouvernementele organisaties”. Rusland, Servië, Mexico en veel Afrikaanse landen beïnvloeden routinematig groepen die zij als een bedreiging beschouwen of als agenten van het westerse imperialisme zien.

In brede zin zijn de grotere ngo’s zoals Oxfam, Care, Artsen Zonder Grenzen, Greenpeace en Amnesty al even invloedrijk als de regeringen van sommige kleinere landen. Zij hebben een groot budget en een zeer bekwame staf. (Sommige van die staffunctionarissen, zoals Bernard Kouchner van Artsen Zonder Grenzen en Olesegun Obasanjo, voorheen van Transparency International, werken afwisselend voor de regering van hun land en voor de VN of ngo’s). Sommigen trachten zich op te werpen als bemiddelaar bij vredesonderhandelingen, meestal bij burgeroorlogen zoals in Soedan, Sri Lanka en Sierra Leone. Anderen leren om nauw samen te werken met legers, vooral tijdens rampen. Zij krijgen ook meer invloed binnen de VN: sommigen willen al hun invloed uitoefenen door hun diensten aan te bieden bij de keuze voor nieuwe voorzitters van VN-organisaties.

Idealisme + geld = activisme

Regeringen en politieke partijen raken misschien nog wel verder op de achtergrond: internationale netwerken van ngo’s die in één domein actief zijn, imiteren al politieke partijen die een veelvoud aan vraagstukken op hun agenda hebben staan. Maar een interessantere ontwikkeling om in 2001 te volgen zijn de relaties tussen ngo’s en het bedrijfsleven. Hier komen de grootste rivaliteit en aantrekkingskracht samen. Omdat merken voor het bedrijfsleven belangrijker worden, neemt ook de macht van ngo’s toe. Oliemaatschappijen weten hoezeer slechte publiciteit het zakendoen kan schaden – denk aan Shell in Nigeria.

In Soedan tracht momenteel een Canadese oliemaatschappij, Talisman, met lokale ngo’s samen te werken om beschuldigingen te vermijden dat zij meehelpt de burgeroorlog van brandstof te voorzien. Monsanto en Greenpeace zullen in 2001 vaker met elkaar in botsing komen over genetisch gemodificeerd voedsel, evenals dat met ngo’s en wapenexporteurs in Oost-Europa zal gebeuren. Activisten die zich inzetten voor dierenrechten hebben bedrijven en hun directeuren al in de gordijnen gejaagd. Ngo’s met meer verantwoordelijkheidsgevoel praten nu over gedragscodes. Zij weten dat ook de naam en het imago van ngo’s kwetsbaar zijn.

Maar slimme organisaties zullen trachten ngo’s te coöpteren (zoals regeringen, de Wereldbank en de VN hebben geprobeerd). Enkele zakenlieden, zoals Bill Gates en George Soros, maken gebruik van hun geld en macht in de sector van het vrijwilligerswerk.

Vrijwilligers zonder financiële hulpbronnen kunnen die vrijgevigheid zelden weerstaan, ook al vormen grote schenkingen uit een enkele bron een bedreiging voor hun onafhankelijkheid.

Binnen de hulpverlening zijn de particuliere geldstromen naar arme landen al veel belangrijker dan de officiële hulpverlening en de verwachting is dat meer particuliere investeerders in opkomende markten zullen gaan samenwerken met ngo’s die zich op hulpverlening richten en die een goede naam hebben. Ondanks de botsingen die zich zullen voordoen op de Dag van de Aarde, rond de G8 en de volgende vergadering van de Wereldhandelsorganisatie, zullen ngo’s de komende jaren als partners steeds vaker nodig zijn. Zij zullen in 2001 volwassen worden.

Adam Roberts is een redacteur van The Economist.

adam roberts

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content