Nalatigheidsinteresten: Tot wanneer moet u ze betalen?

Wie zijn belastingen te laat betaalt, moet rekening houden met nalatigheidsinteresten. Al is het niet altijd even duidelijk hoelang u die interesten moet blijven ophoesten.

Op het aanslagbiljet van uw inkomstenbelastingen staat altijd vermeld binnen welke termijn u de belasting moet betalen. In de regel is dat binnen twee maanden. Wie die termijn niet naleeft, is nalatigheidsinterest verschuldigd. Die loopt normaal vanaf de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de betaling in principe had moeten plaatsvinden.

Stel bijvoorbeeld dat de uiterste betaaldatum 15 februari 2001 is. De nalatigheidsinteresten lopen dan in principe vanaf 1 maart. Het tarief van de nalatigheidsinteresten is tegenwoordig gelijk aan dat van de wettelijke interest. Die bedraagt nu zo’n 7% per jaar.

Bezwaar. Maar wat gebeurt er als u niet akkoord gaat met de opgelegde inkomstenbelasting? U kan dan in bezwaar gaan. Al is het niet altijd even duidelijk wat daarvan de invloed is op de loop van de nalatigheidsinteresten.

Alles hangt er immers van af hoe u reageert. Soms geeft een belastingplichtige er de voorkeur aan om de betwiste belasting gewoon te betalen. Hij dient weliswaar bezwaar in, maar wil niet dat er intussen een belastingschuld openstaat. Hij kan daarvoor zeer uiteenlopende redenen hebben. Misschien schat hij zijn kansen op succes (wat de goede afloop van het bezwaarschrift betreft) zeer laag in. Of misschien wil hij om een of andere reden niet als schuldenaar van belasting worden aangemerkt. En ook puur financiële redenen kunnen meespelen. Wie de betwiste belasting betaalt en nadien gelijk krijgt, zal uiteraard de inmiddels betaalde belasting terugbetaald krijgen. Dat levert hem moratoriuminteresten op. Die zijn ook gelijk aan de wettelijke interest, namelijk 7% per jaar. In ieder geval veel meer dus dan het rendement dat u vandaag op een gewoon spaarboekje kan verkrijgen.

Wat als u de betwiste belasting voorlopig – in afwachting van een uitspraak over deze betwisting – niet wil betalen? Zoiets is mogelijk. Niemand is immers verplicht een betwiste inkomstenbelasting te betalen. U kunt steeds aan de belastingontvanger de vaststelling vragen van het onbetwistbare gedeelte van de belasting. Wie zo’n vaststelling aanvraagt, moet slechts het gedeelte van de inkomstenbelasting betalen dat hij niet betwist. De betaling van de rest wordt dan uitgesteld tot het geschil is uitgeklaard.

Dat uitstel van betaling heeft geen invloed op de loop van de nalatigheidsinteresten. Die blijven in beginsel verschuldigd, ongeacht hoe lang de betwisting duurt.

Beperkt in de tijd. De fiscale wetgever heeft evenwel – volkomen terecht trouwens – gemeend dat nalatigheidsinteresten niet onbeperkt moeten lopen. Een beslissing over een bezwaarschrift kan immers zeer lang op zich laten wachten. Eén of twee jaar was, zeker in het verleden, meer regel dan uitzondering. Daarom heeft de fiscale wetgever gemeend dat de belastingplichtige niet de dupe moet zijn van vertragingen die aan de belastingadministratie zelf zijn te wijten. Een hele tijd geleden al heeft hij voorgeschreven dat de loop van de nalatigheidsinteresten – in geval van betwisting – na verloop van tijd wordt stilgelegd.

In de oude bezwaarprocedure is die periode vastgesteld op achttien maanden. Wie een bezwaar heeft ingediend, de belasting voorlopig niet betaalt, en achttien maanden later nog niets heeft gehoord, mag in principe gerust zijn: er lopen dan geen nalatigheidsinteresten meer. Of de directeur van belastingen vervolgens nog één, twee, of tien jaar wacht met zijn beslissing… het maakt allemaal niets uit: voor de hele tussenperiode zijn geen nalatigheidsinteresten meer verschuldigd. De interesten beginnen pas opnieuw te lopen vanaf het einde van de maand waarin de beslissing van de directeur ter kennis is gebracht van de belastingplichtige.

In de nieuwe fiscale procedure, die twee jaar geleden werd doorgevoerd, is er op het stuk van de principes niets gewijzigd. De regel blijft dat de nalatigheidsinteresten blijven lopen, ook als men bezwaar indient, en ook als men de vaststelling heeft gevraagd van het onbetwistbare gedeelte van de belasting.

Nieuw is wel de periode die moet verlopen voor de loop van de nalatigheidsinteresten wordt stilgelegd. In de oude procedure bedraagt die termijn achttien maanden; in de nieuwe procedure is dat nog maar zes maanden: als de beslissing over het bezwaarschrift meer dan zes maanden op zich laat wachten, stoppen de nalatigheidsinteresten te lopen.

Vanwaar die termijn van zes maanden? Dat heeft alles te maken met de nieuwe manier van werken in de nieuwe procedure. In de oude procedure moest men altijd wachten op de uitspraak van de gewestelijk directeur voor men een betwisting kon voorleggen aan de rechterlijke macht. In de nieuwe procedure is dat volledig anders. Niemand is nog verplicht langer dan zes maanden te wachten (tenzij de aanslag van ambtswege is gevestigd, in welk geval de wachttermijn geen zes, maar wel negen maanden bedraagt).

Bij het ontwerpen van de nieuwe fiscale procedure is de wetgever er van uitgegaan dat de belastingadministratie aan zes maanden genoeg heeft om een bezwaarschrift op te lossen. De wetgever is weliswaar niet zo ver willen gaan om die termijn dwingend op te leggen, maar heeft er wel twee belangrijke gevolgen aan verbonden: als de administratie er niet in slaagt het bezwaarschrift binnen zes maanden op te lossen, staat het de belastingplichtige voortaan vrij om de zaak onmiddellijk in te leiden bij de rechtbank van eerste aanleg. Voorts stopt de loop van de nalatigheidsinteresten. Althans voor zover de belastingplichtige ervoor opteert om de administratie haar werk in alle rust te laten voortzetten. Want zodra de belastingplichtige niet langer op de uitspraak van de gewestelijk directeur wacht, en beslist om de zaak meteen in te leiden voor de rechtbank van eerste aanleg, beginnen de nalatigheidsinteresten opnieuw te lopen.

Het grote dilemma. In de nieuwe procedure is dat dan ook het grote dilemma: wie de uitspraak van de betwisting (op administratief niveau) afwacht, hoeft na verloop van zes maanden (in de regel) geen nalatigheidsinteresten meer te betalen totdat de gewestelijk directeur de moeite neemt om zijn uitspraak te vellen; wie dat geduld niet kan opbrengen en meteen de steven naar de rechtbank wendt, moet ermee rekening houden dat de nalatigheidsinteresten hoe dan ook verder (of opnieuw beginnen te) lopen.

De moeilijkheidsgraad van deze aangelegenheid wordt nog door twee andere punten verhoogd: ten eerste moet men zeer goed in het oog houden wanneer men zich in de oude, dan wel in de nieuwe procedure bevindt. De oude regels (volgens dewelke de interesten na achttien maanden worden stilgelegd totdat de directeur zijn beslissing neemt) gelden slechts voor betwistingen die betrekking hebben op aanslagjaren die voorafgaan aan het aanslagjaar 1999. Voor betwistingen die verband houden met het aanslagjaar 1999 of met de volgende aanslagjaren, gelden de nieuwe regels: stopzetting van de loop van de nalatigheidsinteresten na zes maanden totdat de directoriale beslissing over het bezwaar is genomen; maar in ieder geval opnieuw interesten zodra een vordering wordt ingeleid bij de rechtbank.

Venijn in de staart. Zoals bij zoveel zaken, zit het venijn evenwel ook hier in de staart. Alles wat hiervoor is gezegd, geldt alleen voor belastingplichtigen die niet al te veel hebben mispeuterd. De regeling inzake de opschorting van de nalatigheidsinteresten geldt niét zodra de belastingplichtige een overtreding begaat waarvoor hem een belastingverhoging van 50% of meer wordt opgelegd (wat het geval is als de administratie kan hardmaken dat de belastingplichtige zich schuldig heeft gemaakt aan belastingontduiking). De opschorting geldt dan gewoon niet.

Erger nog. De kans is groot dat de interesten dan veel vroeger beginnen te lopen. Stel dat de administratie na bijvoorbeeld vier jaar een belasting navordert met een belastingverhoging van 50% wegens belastingontduiking. De nalatigheidsinteresten lopen dan niet vanaf de maand die volgt op de maand waarin dat supplement in prinicpe moet worden betaald, maar wel vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Vandaar dat het voor de belastingadministratie belangrijk is om, indien mogelijk, belastingverhogingen op te leggen van minstens 50%. Tegelijk komt het er voor de belastingplichtige op aan om hoedanook te verdedigen dat een verhoging van 50% niet door de beugel kan.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content