Na de revolutie, de groei

Tunesië en Egypte hebben de grote sprong in het onbekende al achter de rug. Andere dictaturen in de Maghreb en het Midden-Oosten volgen ongetwijfeld. Wat betekent dat voor de economie van een land? Goed nieuws, zo leert een blik op de geschiedenis.

Tunesië, Egypte, Libië, Syrië, Jemen… In tal van landen komen de mensen in opstand tegen autocratische leiders die geen antwoord meer vinden op de eisen van hun talrijke jeugdige maar werkloze bevolking. Maar wat na de revolutie? Gaat het met een land altijd beter zodra de dictator verdreven is?

We onderzochten het voor de 24 belangrijkste revoluties sinds 1970 (zie tabel Balans van 24 grote revoluties). Wat er zeker op vooruit gaat, is de vrijheid. In 80 procent van de gevallen leidde de revolutie tot een democratisch regime. Terwijl in 1970 niet meer dan een veertigtal landen met meer dan 500.000 inwoners een democratie waren, zijn dat er nu wereldwijd een honderdtal, volgens de statistieken van het Center for Systemic Peace van de George Mason University in Virginia. In zoverre zelfs dat het intussen het meest verspreide politieke stelsel is – overigens voor de eerste keer in de geschiedenis.

Vrijer en rijker

De toekomst oogt dus vrijer, maar ook welvarender. Tenminste, zodra de kostprijs van een min of meer chaotische overgang betaald is. Drie jaar na het vertrek van de tiran overtrof in 16 van de 24 landen de rijkdom die een land voortbracht al aanzienlijk het niveau van voor de crisis. “De groei komt snel terug”, zegt Michael Bernhard, een onderzoeker aan de universiteit van Florida en auteur van een in 2003 verschenen studie over de economische prestaties van de nieuwe democratieën. “De geschiedenis verloopt vaak als volgt: de val van de oude orde gaat vergezeld van een economische desorganisatie en een min of meer sterke opflakkering van de inflatie. Dan volgt een herstructurering, een redelijk schuchtere liberalisering van de grote sectoren en uiteindelijk de intrede in de wereldhandel.”

De beste voorbeelden van zo’n gunstige evolutie leveren de Aziatische landen. Thailand na de studentenopstanden in 1973; Cambodja na de Rode Khmer; de Filipijnen na Ferdinand Marcos; al die landen zagen hun bbp met 20 tot 40 procent groeien in de eerste vijf jaar na de regimewissel. Dan verliep de overgang in Ghana veel moeizamer na de machtsovername door Jerry Rawlings in 1981. Drie jaar lang lag het land er verlamd bij vooraleer de economische activiteit en de investeringen opnieuw op gang kwamen. Maar dan bedroeg de groei ook 20 procent, meer bepaald tussen 1983 en 1986.

Iets recenter trokken twee ex-sovjetrepublieken zich goed uit de slag: Georgië in 2003 na de Rozenrevolutie en Oekraïne in 2004 na de Oranjerevolutie. Daarmee vormen ze in Oost-Europa jammer genoeg de uitzondering. In bijna alle andere landen was de overgang een ware kruisweg. Getuige daarvan het feit dat van de acht landen waar de activiteit vijf jaar na de machtswissel nog altijd niet op peil gekomen was, er zes achter het vroegere IJzeren Gordijn lagen. “De ontreddering die volgde op de instorting van het regime was in die landen verschrikkelijk”, zegt Julien Vercueil, een specialist in opkomende landen. “In Roemenië, bijvoorbeeld, werden de ondernemingen van de ene dag op de andere niet meer gesubsidieerd. De fabrieken vielen stil. De productie daalde in drie jaar met 63 procent. Tegelijkertijd explodeerde de inflatie van 5 procent in 1990 naar 250 procent drie jaar later.

Inflatie is cruciaal

“In Tsjechië en Rusland werd in het begin van de jaren negentig veel te snel geprivatiseerd, terwijl de economische en juridische omkadering nog niet op poten stond. Resultaat: de oligarchen hebben zich kunnen volvreten en de prijzen gingen pijlsnel de hoogte in”, verklaart de econoom Jean-Pierre Pagé, directeur van het Franse Centre d’études et de recherches internationales de Sciences Politiques.

“De inflatie in toom houden, is een van de belangrijkste sleutels voor een geslaagde overgang”, benadrukt de econoom Jean-Marc Daniel. Brazilië en Argentinië konden zich slechts moeizaam uit de schuldencrisis werken die het hele subcontinent in 1981 verstikte. De Braziliaanse herstelplannen van 1986 en 1989 waren een maat voor niets, want in 1993 explodeerde de inflatie alsnog (+2709 procent). Maar intussen is de groei weer aangetrokken. Buenos Aires ging vanaf 1987 gebukt onder hyperinflatie.

Ook Iran, dat het autoritaire regime van de sjah inruilde voor dat van de moellahs, was geen succesverhaal. “Alle kaderleden van het oude regime waren gevlucht of werden in de gevangenis geworpen. Alle ondernemingen waren bijna letterlijk onthoofd”, legt Iran-specialist Thierry Coville uit. “En amper een jaar na de revolutie brak de oorlog met Irak uit.”

Moeizame klus

Welke lessen kunnen de Arabische landen uit dit alles trekken? Veralgemening is uit den boze, maar de landen waar het onrustig was of is, hebben één ding gemeen: een omvangrijke jeugdige bevolking, soms goed opgeleid, maar bijna overal werkloos.

“Politiek zal de weg naar de democratie ongetwijfeld moeizamer zijn dan in de landen van Oost-Europa na de instorting van de Sovjet-Unie”, zegt de historicus Pierre Vermeren, een Maghreb-specialist. “Het zal tijd vergen om de islamisten te betrekken bij het spel van de democratie.” En dat met modellen die mettertijd dichter zullen aanleunen bij Turkije of Indonesië dan bij Europa.

Economisch hebben de Arabische landen heel wat troeven in handen. “In tegenstelling tot de oude volksdemocratieën moesten ze niet overstappen van een planeconomie naar een markteconomie”, weet Diane Ethier, professor politieke wetenschappen aan de universiteit van Montreal. “Sommige bezitten ook veel oliedollars, de andere kunnen dromen van de herverdeling van de fortuinen die de dictators vergaard hebben”, merkt Jean- Pierre Pagé op. “Het vermogen van Moebarak wordt op 28,5 tot 50 miljard euro geschat, dat is 20 tot 35 procent van het bbp.”

Een nieuwe handelszone

Het neemt niet weg dat de landen serieuze moeilijkheden moeten overwinnen, niet het minst om een plaatsje te veroveren in het grote globaliseringsspel. De druk van China op de loonkosten in de wereld is zo groot dat het voor de Arabische landen niet gemakkelijk wordt om concurrentieel te zijn. “Ze hebben dan ook nog de handicap van hun te dure munten, maar ze kunnen niet devalueren omdat ze zoveel importeren: geneesmiddelen, graan, auto’s enzovoort”, zegt Pierre Vermeren. In die omstandigheden wordt moeilijk om andere sectoren te ontwikkelen.

“Een veelbelovende mogelijkheid is de vorming van een handelszone die het noorden en het zuiden van de Middellandse Zee overspant”, vindt Ghazi Hidouci, die tussen 1989 en 1991 de Algerijnse minister van Economie was. Het is een stevig argument om de ‘Union pour la Méditerranée”, die Nicolas Sarkozy zo na aan het hart ligt, nieuw leven in te blazen.

SEBASTIEN JULIAN EN EMMANUEL LECHYPRE (L’EXPANSION)

De druk van China op de loonkosten in de wereld is zo groot dat het voor de Arabische landen niet gemakkelijk wordt om concurrentieel te zijn.

De inflatie in toom houden, is een van de belangrijkste sleutels voor een geslaagde overgang.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content