Minder artiesten met BTW

De aangekondigde wijziging van het BTW-statuut van uitvoerende artiesten is op 1 april in werking getreden. Maar zij gaat minder ver dan gevreesd.

Uitvoerende artiesten zijn in principe vrijgesteld van BTW. Op voorwaarde dat zij hun diensten verstrekken aan een opdrachtgever die aan de wettelijke voorwaarden beantwoordt. De opdrachtgever moet met name de organisator zijn van een schouwspel of concert, of de uitgever van een cd of een andere klankdrager, of de maker van een film of een andere beelddrager.

Die vrijstelling was vóór 1 april 1998 algemeen. Zij gold zowel wanneer een uitvoerend artiest individueel optrad, als wanneer hij in groep optrad, of in de vorm van een vennootschap of van een andere rechtspersoon.

Maar, naar verluidt, is de Belgische BTW-Administratie door de diensten van de Europese Commissie op de vingers getikt. Die zouden vinden dat België de BTW-vrijstelling van uitvoerende artiesten al te ruim opvat. België is trouwens niet alleen. Nog andere lidstaten zouden dezelfde kritiek te horen hebben gekregen.

Na onderzoek heeft de Belgische BTW-Administratie dan ook besloten de BTW-vrijstelling met ingang van 1 april 1998 drastisch in te perken.

NATUURLIJK.

Oorspronkelijk luidde het dat de vrijstelling alleen nog zou worden toegestaan ten aanzien van uitvoerende artiesten die individueel optreden en als natuurlijke persoon. Artiesten die in groep optreden of in de vorm van een rechtspersoon zouden daarentegen met ingang van 1 april 1998 verplicht worden zich als BTW-plichtige te laten registreren, en zouden BTW moeten aanrekenen tegen het tarief van (toen nog) 21%.

Voor uitvoerende artiesten die prestaties verrichten ten behoeve van opdrachtgevers die zelf BTW-plichtig zijn, is dat allemaal niet zo erg. De opdrachtgever kan dan immers de betaalde BTW recupereren. Voor de uitvoerende artiesten is de BTW-plicht op zich ook niet noodzakelijk nadelig. Want zij laat de recuperatie toe van de BTW die ze zelf betalen (bij de aankoop van instrumenten, klankinstallaties enzovoort).

Erger is het voor artiesten die optreden ten behoeve van opdrachtgevers die zelf geen BTW-plichtigen zijn (een school, een jeugdbeweging enzovoort). De BTW die de uitvoerende artiest in rekening moet brengen, kan dan immers door de opdrachtgever niet worden gerecupereerd. Zij verhoogt de kostprijs van het evenement. Bovendien brengt een BTW-onderwerping noodzakelijk een heleboel papierwerk mee, wat zeker in kunstenaarskringen niet altijd op prijs wordt gesteld.

AAP.

Wat er ook van zij, het wereldje van uitvoerende artiesten schrok zich een aap. En trok in de tegenaanval. Met tal van parlementaire interpellaties waarin aan de noodrem werd getrokken, waarop de minister beloofde het tarief te laten zakken, en de Administratie blijkbaar ook besloot om de regeling alsnog bij te schaven.

Het uiteindelijke resultaat ziet er als volgt uit. Eén: in de gevallen waarin uitvoerende artiesten BTW moeten aanrekenen, bedraagt het tarief met ingang van 1 april van dit jaar nog slechts 6% (in plaats van 21%). Dit geldt ook ingeval de artiesten optreden in de vorm van een rechtspersoon of in de vorm van een groepering of van een feitelijke vereniging.

Twee: de vrijstelling van BTW waarin het BTW-Wetboek ten aanzien van uitvoerende artiesten voorziet, geldt in principe alleen nog voor artiesten die optreden als natuurlijke persoon. Maar anders dan eerst was gezegd, zou de vrijstelling nu niet meer beperkt worden tot uitvoerende artiesten die individueel optreden. Volgens welingelichte bronnen zou de Administratie aanvaarden dat uitvoerende artiesten die in groep optreden ook bij voortduur de BTW-vrijstelling kunnen genieten. Altijd op voorwaarde dat zij niet in de vorm van een vennootschap of andere rechtspersoon optreden.

Drie: zelfs wanneer de uitvoerende artiesten optreden in de vorm van een rechtspersoon heeft dit niet noodzakelijk tot gevolg dat de rechtspersoon zich als BTW-plichtige moet laten registreren.

ERKEND.

In het BTW-Wetboek komen immers verschillende vrijstellingen voor. De vrijstelling ten aanzien van uitvoerende artiesten is er daar maar een van. Het BTW-Wetboek voorziet daarnaast bijvoorbeeld ook nog in een BTW-vrijstelling ten aanzien van instellingen die door de bevoegde overheid erkend zijn, en die zich bezighouden met de organisatie van toneel-, ballet- of filmvoorstellingen, tentoonstellingen, en concerten of conferenties. Voorwaarde is dat deze instellingen de inkomsten die zij uit hun werkzaamheid verkrijgen, uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan (cf. de vrijstelling van artikel 44, paragraaf 2, 9 van het BTW-Wetboek).

Normaal gezien is deze laatste vrijstelling beperkt tot de erkende instellingen die dergelijke evenementen organiseren. Maar de minister van Financiën heeft inmiddels bevestigd dat de Administratie aanvaardt dat deze vrijstelling – in een ruime interpretatie – niet enkel van toepassing is op de organisator van deze evenementen, maar ook op een instelling die dergelijke voorstellingen uitvoert ten behoeve van een andere organisator. Altijd op voorwaarde dat de inkomsten uitsluitend kostendekkend zijn. En dat de instelling erkend is door de bevoegde overheid.

Een vzw van uitvoerende artiesten die erkend is door de bevoegde overheid, kan zich bijgevolg op deze laatste vrijstelling beroepen om alsnog van BTW vrijgesteld te blijven. Ook al treden de artiesten op in de vorm van een rechtspersoon (in casu de vzw).

BTW-PLICHT.

Wie is bijgevolg met ingang van 1 april 1998 wel BTW-plichtig geworden? Grosso modo zijn dat de vzw’s van uitvoerende artiesten die zich niet op deze laatste vrijstellingsgrond kunnen beroepen. En alle andere vennootschappen en rechtspersonen van uitvoerende artiesten.

De uitvoerende artiesten die als natuurlijke persoon optreden (individueel of in groep) blijven vrijgesteld van BTW. Althans voorzover zij hun diensten verstrekken aan een van de voormelde opdrachtgevers (organisator van een schouwspel of concert, uitgever van een cd of andere klankdrager, of maker van een film of andere beelddrager).

RADIO.

Treden zij voor een andere opdrachtgever op, dan kunnen zij voor die prestaties geen beroep doen op de BTW-vrijstelling (inzake uitvoerende artiesten). Dat zal in bepaalde omstandigheden het geval zijn, wanneer zij prestaties verrichten in opdracht van een theaterbureau; of nog, wanneer zij optreden voor een radio- of tv-station of voor een productiehuis bij de realisatie van radio- en tv-programma’s die niet toegankelijk zijn voor het publiek. Blijkens de aanschrijving die zij eind vorig jaar heeft verspreid, gaat de BTW-Administratie er immers van uit dat de opdrachtgever in die omstandigheden niet kan beschouwd worden als een organisator van een schouwspel of concert. Zodat de prestaties die ten aanzien van deze opdrachtgevers verricht worden, zonder meer buiten de vrijstellingsregeling inzake de uitvoerende artiesten vallen (ook als zij als natuurlijke personen optreden).

KLEIN.

Maar zelfs de uitvoerende artiesten die met ingang van 1 april 1998 in principe BTW-plichtig zijn geworden, moeten niet noodzakelijk allemaal effectief BTW aanrekenen. Binnen het BTW-stelsel bestaat er immers een algemeen opvangnet dat kleine belastingplichtigen (die dat wensen) van de BTW-heffing vrijstelt (wat hen dan langs de andere kant ook het recht ontneemt om de BTW te recupereren die zij zelf hebben betaald). Dat opvangnet heet de “kleine ondernemingsregeling”, en staat open voor al wie op jaarbasis een omzet heeft van niet meer dan 225.000 frank.

Belangrijk is dat bij het berekenen van deze grens geen rekening wordt gehouden met een aantal van BTW vrijgestelde prestaties. Daartoe behoren ook de van BTW vrijgestelde prestaties van uitvoerende artiesten. En dat laat uiteraard allerlei combinaties toe.

GEMENGD.

Neem bijvoorbeeld iemand die zijn brood verdient als muzikant. Hij treedt op als natuurlijke persoon. Meestal in opdracht van een organisator van schouwspelen of concerten (eerste categorie prestaties), en af en toe voor radio of televisie, zonder publiek (tweede categorie prestaties). Voor de eerste categorie prestaties is hij dan bij voortduur vrijgesteld van BTW. Voor de tweede categorie in principe niet. Maar zolang de inkomsten uit deze tweede categorie niet hoger zijn dan 225.000 frank, kan hij gebruik maken van de kleine ondernemingsregeling.

Maakt hij daar gebruik van, dan moet hij ook voor de prestaties van deze tweede categorie geen BTW aanrekenen. Maakt hij geen gebruik van de kleine ondernemingsregeling, dan moet hij voor deze laatste prestaties wel BTW aanrekenen (sinds 1 april 1998 tegen 6%) en verkrijgt hij het statuut van gemengde BTW-plichtige: deels zonder en deels met BTW; en dus ook deels zonder en deels met recht op recuperatie van de BTW die hij zelf heeft betaald (bijvoorbeeld bij de aankoop van zijn instrument).

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content