MIJNENVELD

Hopen op een eerlijk debat

Als staatssekretaris voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) is Reginald Moreels verantwoordelijk voor het onderzoek van dossiers voor welks bestaan hij niet verantwoordelijk is. Hij is verplicht het debat over zijn ABOS– en andere verantwoordelijkheden te voeren in een ware kakofonie van ambtenaren die elkaar te lijf gaan ; te midden van kreten van niet-goevernementele organizaties voor wie gebonden hulp “onzindelijk” is ; in een parlement waar politici zetelen die zelf boter op hun hoofd hebben (ofwel als oud-titularis van het OS-departement, ofwel omdat ze in het verleden hun kontrolefunktie niet behoorlijk uitoefenden) ; tegenover media die wel de beschuldigingen van gewezen administrateurs-generaal ( Van Bilsen, Saintraint) dik in de verf zetten, maar vergeten te vragen waarom de aanklagers daarover niet “in hun tijd” gesproken hebben.

Vrienden en tegenstrevers erkennen vooralsnog dat Moreels eerlijk zijn weg zoekt in een mijnenveld. Eén ogenblik had men de indruk dat hij een konfrontatie zocht (over de leningen van staat tot staat) met vice-premier Maystadt, titularis van Financiën en Buitenlandse Handel precies de twee departementen die ingevolge de wetgeving van 1964 reële zeggingskracht hebben over de staatsleningen. Wijsheid, of misschien een wenk van voogdijminister Dehaene, heeft dat brandje evenwel vlug gedoofd.

DUBBELZINNIGHEID.

Met dat alles staat OS (programma én begroting) toch zwaar ter diskussie. In het belang van het dossier zou men mogen hopen op een eerlijk debat. Of men in woord en wederwoord ook eerlijk zal zijn, is echter niet zo zeker. Aan de oorsprong van mijn twijfel liggen een aantal precedenten die tot nadenken stemmen.

Zo is er de telkens weerkerende dubbelzinnigheid over het volume van de Belgische OS-begroting. Die benaderde in 1993 de 28 miljard frank, liep daarna wat terug, en bedroeg volgens de recentste Oeso-evaluatie 0,39 % van het BNP. Toen oud-minister Luc Dhoore voorzitter werd van het NCOS, verklaarde hij stoer dat dit onvoldoende was en dat men naar de 0,7 % moest (meeruitgave : 20 miljard frank per jaar). Bij de jongste regeringsvorming vroeg de derde-wereldbeweging nog voor ’96 een vermeerdering met 7,5 miljard.

Niemand vertelde echter aan Jean-Luc Dehaene die zijn medeburgers verder uitkleedt om toch maar het budgettaire deficit te drukken waar die bijkomende OS-miljarden vandaan moesten komen : van sociale voorzieningen, van onderwijs, of nog meer belastingen ? En niemand schijnt te weten dat het ABOS er nu al niet in slaagt de huidige begroting uit te geven.

SCHULDCOMPLEX.

Verder vraag ik mij af waarom men sedert 25 jaar altijd en bijna uitsluitend spreekt over de ratio tussen de overheidsinspanning en het BNP. Wie enig graafwerk verricht in de internationale kapitaal- en geldstromen, weet dat de transfers van privé-kapitaal naar armere landen voor deze laatste een veel dynamischer ontwikkelingsfaktor vormen dan de overheidshulp. Sommige Aziatische landen eens even arm als Afrika zijn de “tijgers” geworden die wij nu kennen, dankzij privatizering, liberalizering van de handelsverrichtingen, direkte investeringen, leningen van ontwikkelings- en privé-banken.

Bekijkt men de harde feiten uit de ekonomische geschiedenis, dan zal men iets anders doen dan de eigen werkende bevolking op te zadelen met een schuldcomplex. Duurzame ontwikkeling is onmogelijk wanneer armere landen denken dat ontwikkelingshulp een verplichte blanco cheque is, dat ze privé-investeringen mogen molesteren, dat ze niet zorgzaam hoeven te zijn in het eigen budgettair beheer, dat ze hun kapitaal beter op zwarte rekeningen in Zürich of Miami kunnen plaatsen dan het te investeren in eigen ekonomische aktiviteiten.

Ik herinner mij ook dat het NCOS eens zijn 11.11.11-campagne voerde met een slogan over schuldverlichting. “Rijke landen (waaronder België) doen te weinig voor de verlichting van de schuld in de derde wereld,” zo heette het. Op datzelfde ogenblik had onze regering echter reeds schikkingen getroffen om jaar na jaar honderden miljoenen in de ABOS-begroting te voorzien voor schuldverlichting. Maatregelen waarover Rudy De Meyer in het NCOS-rapport 1994 schrijft dat “de Belgische overheid de voorbije jaren een zeer behoorlijke reputatie heeft opgebouwd inzake schuldenlastbeleid.”

ONKRUID WIEDEN.

Een eerlijk debat schijnt ook niet mogelijk te zijn over de leningen van staat tot staat. De wet van 1964 voorziet de mogelijkheid van Belgische staatsleningen aan bepaalde ontwikkelingslanden voor de realizatie van projekten die deel uitmaken van het ekonomisch ontwikkelingsplan, indien deze leningen gevraagd worden door de regering van het land in kwestie en een prioriteitslabel meekrijgen vanwege de Wereldbank. De wet stelt dat deze leningen gebonden zijn aan het aanschaffen van Belgische uitrustingsgoederen.

“Hou op met die gebondenheid,” zegt de sekretaris-generaal van het NCOS in een interview ( De Morgen, 30 november). De Oeso stelt vast dat 96 % van alle Belgische hulp “gebonden” is (Belgische goederen, Belgische diensten, Belgische coöperanten, Belgische NGO-prestaties). Men vertelt er echter niet bij dat alleen een land met reusachtige overschotten op de handels- en betalingsbalans (zoals Japan) zich de luxe kan permitteren van de partiële niet-gebondenheid van gegeven of geleend geld.

België behoort niet tot die bevoorrechte landen ; toch wordt de Belgische “verre export”, waarvan heel wat arbeiders en kaderleden leven, minder geholpen dan die van Frankrijk ( Caisse Centrale de Coöpération Economique) of Duitsland ( Kreditanstalt für Wiederaufbau). Dit betekent niet dat witte olifanten toelaatbaar zijn. Het betekent wel dat men niet alleen het onkruid moet wieden in de 900 miljoen frank aan leningen van staat tot staat, maar ook in alle andere OS-posten inclusief de drie miljard frank (1993) voor de NGO’s.

JAN HENDRICKX

Jan Hendrickx was ambassadeur en kabinetschef op Buitenlandse Zaken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content