MET WELK ‘EIGEN VERMOGEN’ REKENING HOUDEN?

De notionele interest wordt berekend op basis van het gecorrigeerde eigen vermogen. Dat de vaststelling daarvan tot een aantal moeilijkheden aanleiding zou geven, stond in de sterren geschreven.

Met ingang van het aanslagjaar 2007 hebben vennootschappen recht op de nieuwe aftrek voor risicokapitaal, in de praktijk beter bekend als de notionele interest. De maatregel houdt in dat een vennootschap haar fiscaal resultaat mag verminderen met een bepaald percentage van haar eigen vermogen. Dat percentage wordt elk jaar opnieuw vastgesteld op basis van een aantal parameters.

Voor het aanslagjaar 2007 is het vastgesteld op 3,442 %. Voor kleine vennootschappen wordt het percentage verhoogd met 0,5 procentpunt. Voor hen is het bijgevolg voor hetzelfde aanslagjaar gelijk aan 3,942 %.

Het percentage wordt toegepast op het eigen vermogen zoals dat overeenkomstig de boekhoudwetgeving uit de balans blijkt. Uit deze regel volgt dat vennootschappen die geen balans hoeven op te stellen, ook geen recht hebben op de notionele interest. Dit is het geval voor vennootschappen onder firma en gewone commanditaire vennootschappen met een omzet van niet meer dan 500.000 euro. In principe kunnen zij aan hun boekhoudkundige verplichtingen voldoen door het houden van drie dagboeken. Een jaarrekening is niet nodig. Willen zij toch in aanmerking komen voor de notionele interest, dan zullen zij – ondanks die vrijstelling – toch een jaarrekening moeten opstellen.

Oprichting. Voor de notionele interest wordt rekening gehouden met het eigen vermogen zoals dit aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk bestaat. Voor een vennootschap die haar boekhouding per kalenderjaar voert, zal dus – wat het aanslagjaar 2007 betreft – rekening gehouden worden met het eigen vermogen zoals dit bestaat op het einde van het boekjaar 2006.

Stel dat een vennootschap in de loop van het kalenderjaar 2006 werd opgericht. De verwijzing naar het voorgaande belastbare tijdperk is dan zonder voorwerp. Niettemin heeft een dergelijke vennootschap ook recht op de notionele interest. Men houdt dan rekening met het eigen vermogen zoals het bij de oprichting van de vennootschap bestaat. Maar dit betekent niet dat deze vennootschap meteen ten volle de notionele interest kan genieten. Alles hangt af van de lengte van het belastbare tijdperk. Als het belastbare tijdperk meer of minder dan twaalf maanden duurt, wordt het tarief van de notionele interest vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het totale aantal dagen van het belastbare tijdperk, en de noemer gelijk is aan 365. Concreet: stel, dat het eerste boekjaar van een pas opgerichte vennootschap slechts zes maanden bedraagt. Het percentage van de notionele interest zal dan gehalveerd worden. Is het boekjaar bijvoorbeeld gelijk aan anderhalf kalenderjaar, dan zal het percentage vermenigvuldigd worden met 1,5.

Correcties. Voor de toepassing van de notionele interest ondergaat het eigen vermogen verschillende correcties. Zo moet het bijvoorbeeld verminderd worden met de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan. Met die vermindering wil de wetgever zogenaamde cascades vermijden.

Stel dat vennootschap A een eigen vermogen heeft van 1000, en dat zij de activa die daar tegenover staan, gebruikt om een dochtervennootschap B op te richten, die op haar beurt met dezelfde middelen een kleindochter C opricht. Hetzelfde eigen vermogen zou dan in hoofde van elk van de drie vennootschappen als basis kunnen dienen voor het voordeel van de notionele interest. Anders gezegd, de vennootschapsgroep zou drie keer het voordeel kunnen genieten, zonder extra middelen in te zetten. Om dit te vermijden moet het eigen vermogen verminderd worden met de aandelen die tot de financiële vaste activa behoren. Daardoor heeft in het voorbeeld vennootschap A noch vennootschap B recht op de notionele interest. Alleen vennootschap C zal het voordeel kunnen genieten (als zij aan alle andere voorwaarden voldoet).

Misbruik. Aandelen die niet tot de financiële vaste activa behoren, hoeven in principe niet van het eigen vermogen afgetrokken te worden. Tegelijk moet wel rekening gehouden worden met nog een ander regeltje.

Om misbruiken te voorkomen heeft de wetgever bepaald dat het eigen vermogen ook (onder meer) verminderd moet worden met bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen. Zo wordt bijvoorbeeld vermeden dat iemand een partij juwelen in zijn vennootschap inbrengt om het eigen vermogen met het oog op de notionele interest op te krikken.

Maar als het van de minister van Financiën afhangt, kan dit regeltje ook sommige aandelen parten spelen. Volgens hem moet het eigen vermogen op basis van dit regeltje ook worden verminderd met de kapitalisatieaandelen van beleggingsvennootschappen waarvoor geen enkele uitkering van een dividend is ingeschreven in de statuten. Dergelijke aandelen zijn – in de visie van de minister – immers ook uit hun aard niet bestemd om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content