Machtsstrijd aan de top van de ECB

Op anderhalf jaar tijd veranderde binnen de Europese Centrale Bank de hele top. Jean-Claude Trichet vervangt sinds kort president Wim Duisenberg en medio 2002 volgde Lucas Papademos als vice-president Christian Noyer op. Samen met Otmar Issing worden Trichet en Papademos het triumviraat dat de toekomst van de ECB zal bepalen. En daarbij heeft elk zijn eigen agenda.

In dit artikel over de Europese Centrale Bank belichtten we de belangrijkste ECB-personages. Vorige week hadden we het op deze pagina’s over de beleidserfenis van gewezen ECB-voorzitter Wim Duisenberg.

Sings 1 november 2003 staat Jean-Claude Trichet (61) aan het hoofd van de Europese Centrale Bank ( ECB). Vorige week kon u in Trends al lezen voor welke enorme uitdagingen de opvolger van Wim Duisenberg staat om het ECB-beleid bij te sturen. Als man die gepokt en gemazeld is in de Franse overheidsbureaucratie, staat het in de sterren geschreven dat Trichet, van basisopleiding mijningenieur, zal trachten de reële macht binnen de ECB naar zich toe te trekken. Veel meer dan Duisenberg dat deed.

Die Franse overheidsbureaucratie wordt sterk gedomineerd door de zogenaamde énarques, de afgestudeerden van de fameuze Ecole Nationale d’Administration ( ENA) waarvan de roots teruggaan tot zonnekoning Lodewijk XIV (1643-1715) en zijn minister van Financiën Jean-Baptiste Colbert (1662-1683). Enarques zweren bij de absolute primordialiteit van het Franse belang, de aandacht voor en het verlangen naar macht, het ongelimiteerde geloof in het eigen kunnen en een sterke achterdocht ten aanzien van alles wat Angelsaksisch is. Jean-Claude Trichet is een énarque pur sang (voor een uitgebreider portret van Trichet, zie Eminent in Trends van 18 september 2003).

Trichet komt binnen de ECB echter niet in een vacuüm terecht. Het zou wel erg naïef zijn om te veronderstellen dat de andere ECB-tenoren de Fransman zomaar zijn gang zullen laten gaan. Binnen het zeskoppige directiecomité zal hij vooral rekening moeten houden met de Duitser Otmar Issing en de Griekse vice-president Lucas Papademos. Voor de concrete beleidsvastlegging binnen de raad van bestuur of de gouverning council beschikken ook de twaalf nationale centrale bankiers over een stevige stem in het kapittel, maar de wijze waarop de kaarten worden geschud tussen Trichet, Issing en Papademos zal van groot belang zijn voor de toekomst van de ECB en van de Europese eenmaking in het algemeen.

Otmar Issing, de Duitse Friedman

Vorige week schreven we al dat het beleid van de ECB op drie terreinen dringend bijgestuurd moet worden. Het gaat dan om de definitie van het grote beleidsobjectief (prijsstabiliteit), om de pijlers waarop men steunt om dat objectief te realiseren en om de houding tegenover het Stabiliteitspact.

De grootste tegenstand om veranderingen door te drukken, zal zonder twijfel van Otmar Issing komen. Deze Duitser is naast een bijzonder aimabel en voorkomend man ook een orthodoxe monetarist en, vooral, de ongekroonde koning van de ECB gedurende de eerste jaren van haar bestaan. De Financial Times schreef op 22 oktober 1999: “Veel meer dan de andere leden van de raad van bestuur van de ECB is Issing uitzonderlijk goed geplaatst om de beleidsdiscussies zodanig te gidsen dat de andere bestuursleden als het ware naar zijn standpunt gedreven worden.” Het waren profetische woorden, zoals de daaropvolgende vier jaar zou blijken.

Geboren op 27 maart 1936 in het Beierse Würzburg studeerde de atletische Otmar Issing Filologie en Economie aan de universiteit van zijn geboortestad. In 1961 doctoreerde hij op de keuze tussen vaste en vrije wisselkoersen. Hij maakte een ommetje langs de universiteit van Erlangen-Nuremberg, en keerde in 1973 als professor Economie terug naar zijn geliefde Würzburg. Issing verliet voor het eerst zijn Beierse heimat voor een langere tijd toen Helmut Schlesinger hem in 1990 als hoofdeconoom naar de Bundesbank, de Duitse centrale bank, in Frankfurt haalde. Schlesinger was in die dagen nog vice-president van de Buba, maar zou een jaar later als opvolger van Karl-Otto Pöhl doorschuiven naar de toppositie binnen de machtigste centrale bank van Europa. Voor mensen als Schlesinger en Issing kan de ECB maar als een goede centrale bank functioneren wanneer ze een ongecorrigeerde kopie van de Bundesbank wordt.

Issing en Schlesinger maakten van de Bundesbank nog méér dan tevoren de instelling die het monetaristische geloof hoog in het vaandel droeg. Al gaan de wortels van dat monetarisme heel ver terug in de tijd, toch raakte deze school over de decennia heen het meeste geidentificeerd met de Amerikaanse econoom Milton Friedman (°1912). De essentie van het monetarisme bestaat erin dat de reële groei van de economie bepaald wordt door niet-monetaire factoren zoals technologische vooruitgang, efficiënte marktwerking en rechtszekerheid. De inflatie daarentegen vloeit volledig voort uit monetaire factoren. Een te snelle aangroei van de geldhoeveelheid die binnen de economie circuleert, leidt onvermijdelijk tot een oploop van het prijsniveau. Zonder overmatige aangroei van de geldhoeveelheid kan er zich geen structureel inflatieprobleem voordoen. Het in de hand houden van de evolutie van de geldhoeveelheid is dan ook de alfa en omega voor monetaristen.

De Issingiaanse muur

Toen Otmar Issing begin 1999 deel ging uitmaken van het pionerende directiecomité van de ECB, slaagde hij erin om zijn monetaristisch gedachtegoed op te leggen aan de andere ECB-directeuren. Het feit dat Wim Duisenberg, de favoriete ECB-presidentskandidaat van de Duitsers, zijn broodheren geen duimbreed in de weg wou leggen, hielp Issing daarbij ten zeerste. Ondanks de manifeste mankementen aan het vooral door Issing geboetseerde beleidskader van de ECB (zie Trends, 13 november 2003) kwam afgelopen zomer duidelijk aan het licht over welke sterke machtspositie de Duitser wel beschikt. Onder grote interne en externe druk begon de ECB aan een grootschalige denkoefening om haar beleid bij te sturen. Het resultaat was veel geblaat en weinig wol: onder druk van de Issing-doctrine bleef alles bij het oude.

De machtspositie die Otmar Issing de voorbije jaren binnen de ECB creëerde, steunt op twee pijlers. Ten eerste: zijn aanbevelingen. Op elke veertiendaagse vergadering van de governing council of raad van bestuur, waar het monetaire beleid wordt bepaald, houdt Issing de inleidende bespreking over de economische toestand binnen de eurozone. Die analyse mondt steevast uit in een concrete beleidsaanbeveling. Slechts zelden, zo bleek in het verleden, volgt de raad van bestuur Issings aanbeveling niet. Tot die zeldzame uitzonderingen behoorde de beslissing van de ECB om in december 2002 haar referentierentevoeten met 0,5 % te laten zakken, terwijl Issing een ongewijzigd rentebeleid adviseerde. Het speelt bij dit alles zeker in Issings voordeel dat het soortelijk gewicht aan monetaire knowhow bij het merendeel van de andere leden van de raad van bestuur (de zes directeuren en de twaalf nationale centrale bankiers) niet echt aan de hoge kant ligt.

Ten tweede: zijn organisatie. Otmar Issing organiseerde binnen de ECB de zaken zodanig dat de andere leden van het directiecomité, inclusief de president, én de leden van de raad van bestuur geacht worden geen directe contacten te onderhouden met de analisten die het voorbereidingswerk voor de beleidsdiscussies verrichten. Maar zelfs als die regel niet meer gevolgd zou worden, zouden de andere ECB-beleidsverantwoordelijken op een soort Issingiaanse muur van Duits-Nederlandse klonen van Doktor Otmar stoten.

Het spreekt voor zich dat Jean-Claude Trichet, in tegenstelling tot zijn voorganger Wim Duisenberg, de Issing-hegemonie met alle mogelijke middelen zal trachten te slopen. Even vanzelfsprekend is dat de Duitser, die nog tot medio 2006 aan boord zal blijven binnen het ECB-directiecomité, zich niet zomaar door de Fransman in een hoekje zal laten dringen. Issing zal daarbij op veel steun kunnen rekenen vanuit de Bundesbank en waarschijnlijk zelfs vanuit de regering in Berlijn. De Duitse argwaan tegenover een Fransman als president van de ECB blijft immers immens, ondanks alle publieke verklaringen tot het tegendeel. En in de Frans-Duitse strijd die zich binnen de ECB aankondigt, ligt voor vice-president Lucas Papademos wellicht een sleutelrol weggelegd.

Lucas Papademos, de stille Amerikaan

De nu 56-jarige Griek Lucas Papademos kaapte medio 2002 voor de neus van onder meer ‘onze’ Paul De Grauwe het vice-presidentschap van de ECB weg. Puur professioneel gezien beschikt Papademos méér dan wie ook over de adelbrieven om die post met recht te kunnen claimen. Papademos studeerde Economie aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology ( MIT) in Boston, waar hij in 1977 doctoreerde onder supervisie van de onlangs overleden Franco Modigliani, een van de topeconomen van de tweede helft van de twintigste eeuw. Op 20 december 2000 viel tijdens een interview van ondergetekende met Modigliani in diens appartement in Boston de naam van Papademos. De oogjes van de toen al zwaar zieke Franco Modigliani flikkerden op toen hij de Griek omschreef als “een briljant student die uitblonk door bezadigdheid, enorme werkkracht en een niet-alledaags vermogen om de economische theorie aan de dagdagelijkse realiteit te koppelen.”

Van 1975 tot 1984 doceerde Papademos aan Columbia University in New York, een bezigheid die hij vanaf 1980 combineerde met de job van hoofdeconoom bij de Bostonse afdeling van de Federal Reserve Bank. Die achtergrond, gecombineerd met zijn innemende, rustige persoonlijkheid, leverde Papademos het koosnaampje ‘de stille Amerikaan’ op. Bij zijn terugkeer naar Griekenland in 1985 trad hij toe tot de Bank of Greece, de Griekse centrale bank, waar hij in 1994 gouverneur van werd. Halverwege de jaren tachtig zat de Griekse economie in grote problemen met torenhoge werkloosheid en inflatie en gapende tekorten op de overheidsbegroting en op de lopende rekening van de betalingsbalans. Toen de EMU per 1 januari 1999 van start ging, was Griekenland het enige land dat kandidaat-lid was maar geweigerd werd. Dat Griekenland twee jaar later de twaalfde lidstaat van euroland werd, was in belangrijke mate de verdienste van Papademos, die algemeen beschouwd wordt als een van de hoofdarchitecten van het beleid dat Griekenland op onverwacht korte termijn euro- fähig maakte.

Het is algemeen bekend dat Papademos zich niet meteen kan vinden in de monetaristische denkbeelden van Otmar Issing – zonder dat hij daarom een lakse houding zou aannemen over de noodzaak van het behoud van prijsstabiliteit. Dat maakt hem voor een aantal noodzakelijke bijsturingen vrijwel een natuurlijke partner van Jean-Claude Trichet. Daarnaast weet de Griek echter ook goed genoeg dat, zeker als vertegenwoordiger van een klein land, het absoluut niet evident is om tegen de haren van de machtige Duitsers in te strijken. Bovendien ziet Papademos het best zitten om Issings bevoeghedenpakket grotendeels over te nemen, wanneer die midden 2006 opstapt. Als hij zich te veel gaat identificeren met Trichet, kan hij er gif op innemen dat de Duitsers erg moeilijk zullen doen.

Het wordt boeiend, en tegelijk medebepalend voor de Europese toekomst, om te observeren hoe de ménage à trois van Trichet, Issing en Papademos in de nabije en iets verdere toekomst gaat evolueren.

Johan Van Overtveldt

In tegenstelling tot zijn voorganger Duisenberg zal Trichet de hegemonie van Issing met alle mogelijke middelen trachten te slopen.

Papademos kan zich niet vinden in de monetaristische denk-beelden van Issing. Dat maakt hem een natuurlijke partner van Trichet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content