LONDON SCHOOL OF ECONOMICS. Op een kluit in Londen

Friedrich von Hayek en William Beveridge, vrije marktekonomie en kollektivisme : de London School of Economics valt niet in één vakje te vatten. Trends ging op bezoek bij de 100 jaar jonge prima donna van de humane wetenschappen in Europa.

Locatie : Londen.

Popvedette Mick Jagger, gewezen Canadees premier Pierre Trudeau, megaspekulant Georges Soros en voormalig Bundesbank-president Otmar Emminger. Qua achtergrond en loopbaan kan men zich bezwaarlijk een meer divers klavertjevier inbeelden. En toch is er één bindend element : alle vier brachten ze minstens één jaar door op de London School of Economics and Political Science. Deze instelling, die onder de afkorting LSE wereldvermaardheid verwierf, vierde het afgelopen jaar haar eeuwfeest.

Dat LSE nog altijd bruist van gezondheid en vitaliteit heeft in belangrijke mate te maken met de grote inbreng van buitenlanders. Van de ongeveer 6000 studenten komt ruim de helft uit landen buiten de Europese Unie. Bovendien leven ze met z’n allen gekoncentreerd op een piepklein plukje grond in het centrum van Londen. Tussen de drukte van Aldwych en Kingsway speelt er zich dan ook een buitengewoon intensief stukje intellektueel leven af in een labyrint van gebouwen gelegen aan kleine straatjes zoals Houghton Street, Clare Market, St. Clement’s Lane, Grange Court en Portugal Street.

Morris Perlman is met zijn dertig jaren dienst een van de anciens. Hij heeft zo zijn bedenkingen bij de recente evolutie van LSE. “Het grote aantal niet-Europese studenten werkt zonder meer verrijkend. Maar eigenlijk zijn we omwille van besparingen voor het eerst doorgevoerd onder Margaret Thatcher die niet-Europese studenten moeten gaan ronselen. Alleen aan hen mogen we immers de volledige kost van een student als toegangsgeld vragen. Bij gebrek aan middelen konden we echter niet voor de aangepaste infrastruktuur zorgen. Dat gebrek aan ruimte en faciliteiten leidt niet alleen vaak tot spanningen, maar weegt ook op de kwaliteit van het onderwijs, ” aldus Perlman die “geschiedenis van het ekonomisch denken” doceert.

DE RODE BOODSCHAP.

Op 2 augustus 1894 pleegde Henry Hunt Hutchinson zelfmoord. Hutchinson behoorde tot de Fabian Society, een vereniging van felle militanten die zich afzetten tegen de waarden van het Victoriaanse Engeland en het zogenoemde Manchester liberalism. De Fabian Society predikte socialisme en kollektivisme en telde onder meer George Bernard Shaw en Sidney en Beatrice Webb onder haar leden. Aan de Webbs maakte Hutchinson in zijn testament de toen erg respektabele som van 20.000 pond over om initiatieven te nemen ter bevordering van de doelstelling van de Fabian Society.

Zowat volledig op eigen houtje, en in ieder geval zeer tegen de wil in van Shaw, besliste Sidney Webb, die sterk geloofde in “revolutie door onderzoek”, tot de oprichting van de London School of Economics and Political Science (LSE). Hoewel Ralf Dahrendorf er in zijn recent verschenen en overigens erg informatief overzicht van 100 jaar LSE met geen woord over rept, moet de kreatie van LSE, los van het puur ideologische, ook een beetje worden gezien als de tegenzet van de joodse intelligentsia in Londen tegen de all British-universiteiten van Oxbridge.

Dat Webb in het LSE-projekt méér zag dan een propagandamachine voor de Fabian Society blijkt uit het feit dat hij William Hewins aantrok als eerste direkteur. Hewins doceerde ekonomische geschiedenis in Oxford en stond algemeen bekend als een konservatief, wat trouwens ook gold voor de geoloog Halford Mackinder die in 1903 Hewins opvolgde. De 29-jarige Hewins Sidney Webb zelf was ook maar 35 organizeerde snel en efficiënt : in oktober 1895 ging het eerste akademiejaar op LSE van start met 200 studenten.

DUEL MET CAMBRIDGE.

Inzake de ekonomische wetenschap lagen de kaarten op het einde van de 19de eeuw erg simpel : de Principles of Economics van Alfred Marshall waren alfa en omega. Edwin Cannan, de eerste belangrijke naam als ekonoom op LSE, zette zich af tegen de benadering van Marshall die hij als te technisch en te teoretisch omschreef. De nadruk op meer toegepast werk in plaats van puur teoretisch werk is ook vandaag nog typerend voor LSE.

Diende Cannan de duimen te leggen voor Marshall, dan verging het zijn opvolgers dertig jaar later geen haar beter. De hevige ekonomische krisis van 1929 en het zoeken naar een verklaring daarvoor bracht immers opnieuw een fel duel tussen Cambridge en LSE op gang. In tegenstelling tot wat vandaag nog vaak wordt aangenomen, ging de overwinning toen slechts nipt naar het Cambridge van John Maynard Keynes. Voor LSE kwamen Friedrich von Hayek en Lionel Robbins in de ring (zie kader : Met Getrokken Messen).

Deze tweede grote strijd tussen LSE en Cambridge had ook een ironisch kantje. De latere Nobelprijswinnaar John Hicks doctoreerde aan LSE en schreef er zijn boek Value and Capital dat in 1939 zou verschijnen. Niemand droeg meer bij tot de uitdraging van het keynesiaanse gedachtengoed dan LSE-man John Hicks daar hij immers de samenballing ervan in het fameuze IS-LM-schema publiceerde.

BISMARCK, BEVERIDGE & CO.

Von Hayek en Robbins vochten echter niet alleen een strijd uit met Cambridge. Ook binnen LSE weerden deze twee sterk op de vrije markt gerichte ekonomen zich fel tegen de visies van de man die in 1919 en dit nadat onder meer ook Keynes de job had afgewezen de nieuwe direkteur van LSE werd : William Beveridge, de man die samen met Bismarck beschouwd wordt als de vader van de moderne welvaartsstaat.

Robbins en von Hayek hekelden het interventionistische gedachtengoed van Beveridge. Beveridge op zijn beurt stelde geregeld de ekonomische wetenschap zoals Robbins en von Hayek die propageerden te willen “breken”. De enige periode dat het wat boterde tussen de drie was toen ze met de opkomst van het nazisme diverse Duitse en Oostenrijkse intellektuelen naar Londen konden halen.

Tot vandaag draagt LSE het aureool voedingsbodem van de welvaartsstaat met zich mee. Charles Bean, een LSE-ekonoom die op het vlak van makro-ekonomie en tewerkstelling een sterke reputatie geniet, nuanceert : “Ten tijde van Beveridge en ook in de periode na zijn vertrek als direkteur van LSE in 1937 speelde de school in de uitbouw van de welvaartsstaat inderdaad een vooraanstaande rol. Vandaag ligt dat allemaal veel genuanceerder. De skepsis omtrent de motieven van beleidsmakers is fel toegenomen. Het gaat niet meer op politici en ambtenaren louter als experts te zien die altijd met eerzame bedoelingen tussenkomen. LSE is vandaag veel kritischer geworden ten opzichte van tussenkomsten in het marktmekanisme. “

Charles Bean behoort tot de jongste generatie van topekonomen die in het spoor van Cannan, von Hayek en Robbins de jongste decennia geruime tijd op LSE doorbrachten. Naast de Nobelprijswinnaars John Hicks, Georges Stigler, James Meade, Ronald Coase en Arthur Lewis ook von Hayek mocht de Nobelprijs in ontvangst nemen gaat het dan om belangrijke ekonomen als Roy Harrod, Nicholas Kaldor, Harry Johnson en William Baumol. Vandaag mogen, naast Bean, Richard Layard (tewerkstelling en transitie-ekonomie), John Sutton (industriële ekonomie) en Charles Goodhart (monetaire ekonomie) tot de tenoren van LSE gerekend worden.

LSE kan dus blijven bogen op namen als klokken. Toch ziet ook Morris Perlman hier een opmerkelijke evolutie. “LSE heeft altijd de traditie gehad dat de academici zeer nauw betrokken waren met de wijze waarop de School werd geleid. Academici dienen zich vandaag echter veel meer te bewijzen in hun vakgebied. En daardoor blijft er steeds minder tijd over om zich nog om de universiteit als instelling te bekommeren. Ik vrees dat deze evolutie de kwaliteit die LSE tot nu toe altijd heeft gebracht, op termijn zal aantasten, ” zo besluit Perlman.

JOHAN VAN OVERTVELDT

SIDNEY EN BEATRICE WEBB De oprichters van de London School of Economics and Political Science predikten socialisme en kollektivisme.

MORRIS PERLMAN (LSE) Skeptisch over de toekomst van de School.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content