Liever apartheidsregime dan Mobutu

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De Lumumba-commissie onderzoekt de rol van België na de onafhankelijkheid van Congo. Een nieuw boek onthult hoe Union Minière elk vergelijk tussen ons land en het jonge Mobutu-regime de kop indrukte. En daarvoor waren alle middelen goed, zelfs het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime.

Een gewezen topman van Union Minière du Haut-Katanga (UMHK), Jean-Jacques Saquet, belicht in het zopas verschenen boek De L’Union Minière du Haut-Katanga à la Gécamines een ongekend aspect van de relaties tussen Brusselse financiële kringen en Congo. Op het hoogste niveau van de onderneming en dus ook bij de Generale Maatschappij in Brussel werd vanaf 1965 alles gedaan om de kersverse Congolese president tegen te werken.

De Union Minière (UM) van vandaag is niet meer de Union Minière van veertig jaar geleden. De Belgische non-ferrogroep, die in 1906 als een dochter van de Generale werd opgericht om de mijnertsen van Katanga te ontginnen, evolueerde intussen tot een hoogtechnologisch bedrijf dat nog nauwelijks in Afrika aanwezig is. UM doet trouwens inspanningen om dat verleden van zich af te schudden. Want dat UM in Katanga een dubieuze rol speelde, is bekend.

Minder bekend is dat verzoeningspogingen van Mobutu om via een joint venture tot een eerbaar compromis te komen over de verdeling van de rijkdommen uit Katanga systematisch werd “gesaboteerd”. Jean-Jacques Saquet gewaagt van “een boycot door Brussel”. En dat gebeurde nog vóór er ook maar sprake was van een nationalisering van UMHK door Congo.

Zo werd algemeen directeur Henri Fortemps door Brussel de mantel uitgeveegd, hoewel hij begin 1966 met de Congolese regering een “onverhoopt gunstige regeling voor de aandeelhouders van UMHK had bedongen!” Dat klinkt onwaarschijnlijk, maar Fortemps “had te goed onderhandeld en dat was niet de bedoeling.” Fortemps had van Brussel carte blanche gekregen, maar wel om zúlke harde eisen te stellen dat ze voor de Congolese tegenpartij onaanvaardbaar zouden zijn en er dus een impasse zou ontstaan. Brussel wilde immers geen akkoord, zelfs niet als de Belgische aandeelhouders daar beter van werden. Fortemps werd dus afgestraft en door de directie gedumpt.

Saquet onderging hetzelfde lot: nadat hij een illegale handel van malachiet (kopererts) op het spoor was gekomen, werd hij weggepromoveerd van de leiding in Kolwezi ( Groupe Ouest) naar Jadotstad (Likasi, Groupe Centre).

“Er waren Europeanen bij betrokken, maar naarmate die trafiek aan de oppervlakte kwam, werd ik vanuit de hoogste kringen van UM geboycot.” Saquet vermoedt dat de opbrengst uit dit parallelle circuit terechtkwam in een ‘zwarte kas’ om huurlingen te ronselen. De anti-Mobutu-strekking hoopte immers met behulp van het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind Katanga te herkoloniseren. Dat was de blanken al gelukt in het toenmalige Rhodesië, nu Zimbabwe. Daartegenover stond een kleine minderheid die het lokale Belgische management, waartoe Saquet behoorde, steunde om met de Congolezen constructief samen te werken. Maar de haviken in Brussel haalden het.

Uiteindelijk verloren de Congolezen hun geduld en werd de mijngroep op 31 december 1966 genationaliseerd omdat Union Minière weigerde zijn hoofdzetel van België naar Congo over te brengen. En zelfs nadat Congo het principe van een faire schadeloosstelling had aanvaard, bleven de Brusselse tegenstanders van elk vergelijk de zaak verstoren. Op een kleingeestige manier werd het blanke personeel van UM in Katanga dan maar onder druk gezet om niet voor de Congolese opvolger Gécamines te werken (aanvankelijk gedoopt tot Gecomin), goed wetende dat de mijnen zonder de blanke technici niet konden draaien. Sabotage heet zoiets.

Moedwillige tegenwerking

Het boek van Jean-Jacques Saquet heeft de verdienste dat het de aandacht vestigt op de enggeestige manier waarop de Brusselse beleidskringen de jonge Congolese staat behandelden. In de klassieke geschiedschrijving blijft deze visie sterk onderbelicht. Met de Lumumba-commissie komt dit aspect op het politieke vlak geleidelijk meer onder de aandacht, maar op het economisch-financiële vlak is dat nog altijd niet het geval. Saquet roept echter meer vragen op dan hij er beantwoordt.

Het boek valt uiteen in twee delen. Het eerste deel behandelt het einde van de Katangese secessie: de periode van 24 december 1962 tot 24 januari 1963, toen de blauwhelmen van de Verenigde Naties hun offensief voerden om een einde te maken aan de afscheiding van Katanga, tot en met de herintegratie van de weerbarstige provincie in Congo. De tweede periode gaat over de nationalisering van UMHK. Dit luik loopt van 24 mei 1965, wanneer Congo de exploitatierechten over de mijnen van Katanga herwint, tot 17 februari 1967, wanneer Congo en UMHK dan toch de strijdbijl begraven.

Het luik over de Katangese onafhankelijkheid is een opeenvolging, dag na dag, van letterlijke citaten van alle radioverbindingen tussen alle betrokken politieke protagonisten. Dat zijn de Verenigde Naties en de regeringen van Katanga, Congo en België. Al die communicatie verliep steevast via Union Minière. Men kan zich daarbij tal van vragen stellen. Zo was de hoofdzender van Union Minière bijvoorbeeld ondergebracht in het gebouw van de Belgische, niet-officiële, vertegenwoordiging in Katanga en níét in het hoofdkwartier van UMHK.

Toch vermijdt Jean-Jacques Saquet hier elke interpretatie en beperkt zich tot een chronologische publicatie van de oorspronkelijke gesprekken via de zenders van UMHK.

In het tweede deel (over de nationaliseringsperiode) plaatst hij daarentegen wel eigen kanttekeningen bij de gebeurtenissen. Saquet: “Tijdens de Katangese secessie was ik niet echt betrokken partij, veeleer een bevoorrecht toeschouwer. Ik had alleen inzicht in de communicatie die via onze zenders verliep. Maar ik heb wel de perikelen voor en na de nationalisering van dichtbij, als actor, meegemaakt. Ik weet hoe de kaarten toen lagen, hoe een constructieve samenwerking met de Congolezen perfect mogelijk was geweest, maar hoe kansen moedwillig verkwanseld werden. Dat heb ik op papier willen zetten, goed wetend dat deze versie sterk afwijkt van de traditionele kijk.”

Gebrek aan visie

Zowel uit het Katanga-relaas als uit de kroniek van de nationalisering van UMHK blijkt alvast hoe een vreedzame evolutie van de jonge Congolese staat telkens werd verstoord door interventies van buitenuit.

De Katangese regering was immers al heel snel bereid om een einde te maken aan de afscheiding, als de centrale regering een deel van de opbrengsten uit UMHK (in een confederale structuur) zou terugstorten aan de mijnprovincie. Maar de Verenigde Naties stuurden af op een harde confrontatie met Katanga. Ook de Congolese regering van Mobutu deed redelijke voorstellen aan Brussel. In een tijdsgewricht dat nationaliseringen in alle ontwikkelingslanden, van Chili tot Koeweit, aan de orde waren, hield de financiële elite in Brussel koppig het been stijf. Tot uiteindelijk in februari 1967 een redelijk akkoord uit de bus kwam, na aanhoudend lobbywerk van Jean-Jacques Saquet en Piet De Merre, de secretaris-generaal van UMHK. Intussen waren de betrekkingen tussen Brussel en Kinshasa al grondig verzuurd.

Dat gebrek aan visie zou nog eens blijken in 1969, toen Mobutu in een groot gebaar van verzoening aan de gouverneur van de Generale Maatschappij voorstelde om het kroonjuweel van Katanga, de mijnen van Tenke-Fungurume, samen uit te baten. Daar liggen de rijkste ertsen van Congo, die ook vandaag nog de aandacht trekken van alle grote mijngroepen. Maar gouverneur Max Nokin, een man die aan het hoofd stond van wat toen nog de zesde grootste onderneming in de wereld was, begreep de boodschap niet.

Slechts één keer had België zichzelf overtroffen. Eind 1965 stelde Paul-Henri Spaak een uniek gebaar door de spons te vegen over de schuldenlast die de jonge staat uit de koloniale tijd meesleepte. Dat was staatsmanschap waarop een andere relatie met Congo mogelijk was geweest. Maar dat perspectief werd enkele maanden later door kortzichtige financiers in Brussel de kop ingedrukt.

Jean-Jacques Saquet, ‘De l’Union Minière du Haut-Katanga à la Gécamines’, L’Harmattan, Parijs (Nederlandse vertaling in voorbereiding).

Erik Bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content