Les godverdommes sont là

Belgische ondernemers maakten mee het fortuin van het buitenland. Na Vallonbruk, de Cotswolds en Maastricht – waar ons geld het metaal, de wol en het aardewerk tot bloei bracht – past een presentatie van de Fransmans. Zij zaaiden rijkdom in Noord-Frankrijk en verzachtten de nood in Vlaanderen. De geschiedenis van de proleten van het platteland is geen folklore. Wat wij vandaag crisis noemen, is om te lachen.

De asielzoekers uit Somalië, Tsjetsjenië, Afghanistan, Niger en Congo aan de deuren van onze ministeries hadden Vlaamse voorgangers. Even kwetsend en zielig verliep het begin van de Fransmans. Slechts later kwamen de contracten, ambtenaren, kranten, vervoerders, aalmoezeniers, verslagen over het wel en wee van de zwerfarbeid.

Bloot lijf

De rit vandaag van Veurne naar Calais voor de Chunnel of de veerboot naar Engeland voert door het land van de cichorei, voorbij de restanten van de bonkige asten op de eindeloze akkers, en het labeur van de astenpieten. Venten als koelies aan de Ganges in een lendendoek met bloot lijf die maanden in hellegaten de cichorei schikten, keerden en roosterden. De dampen van de brandstof en de wilde andijvie (de grondstof van de armemensenkoffie) roosterden hun longen. Waar nu jaarlijks de kapitalisten van de vélo rotsen tussen Parijs en Roubaix, zwoegden hun Vlaamse voorouders in de uitgestrektheid.

Tot diep in Frankrijk trokken duizenden Vlamingen met de balluchon, een goedkope reistas uit een beddenzak van gestreepte of geblokte tijk met vaak 25 kilogram spullen – onder meer een flink stuk gezouten vlees. De balluchon over de schouder sleepte bagage voor maanden naar boerderijen waar zij de taal niet kenden, werkten als slaven, uitgelachen werden als les godverdommes, vaak rechteloos waren en verteerden van de cafard, het verlangen naar vrouw en kinderen. Menig zoontje werd geboren tijdens de trekarbeid van vader.

Frederik Dalle schreef in Bieten (1957) over een terugkerende Fransman: “Ze was zo anders na zijn bietencampagne, toen hij thuis kwam. Hij kraakte bijna van begeerte naar haar, als een te vol geladen tak van een appelboom in de herfst…”. Briefwisseling was er weinig tussen de analfabeten van de trek en het even analfabete thuisfront.

Zondagsmis als ontspanning

De proletariërtroep werd soms aangedikt door vrouw en kinderen; kinderarbeid was wettelijk verboden, maar de vaders en moeders en de herenboer knepen een oogje dicht. ‘t Was wroeten met de hele bende of een winter zonder centen en smout. Sommige Franse boeren waren harde uitbuiters en brachten hun slaven onder in schuren zonder vuur en zonder ramen. Als de mannen thuiskwamen, natgeregend van het veld, konden ze zich niet verwarmen. Velen sliepen in een stal, niet tussen de beesten, maar het scheelde weinig. De zwoegers hier, de paarden daar en het kot rook naar de dieren. En dan de ratten en de muizen. Het brood en de homp vlees moesten hoog hangen of het ongedierte vrat het op.

Een cichoreidroger uit Lichtervelde hield op zijn kalender bij hoeveel ratten hij ving. Op woensdag 5 oktober 1966 draaide hij er zeventien de nek om. Elke frank telde en er werd dag en nacht geschoffeld, gehakt en geoogst; de enige ontspanning was de zondagsmis en na de dienst vielen zij kapot op hun strozak om slaap in te halen of dronken zij waterige wijn in de kroeg. De seizoenarbeiders waren er lang niet over te spreken toen de vakbonden kwamen aandringen voor een achturige werkdag.

Stalen schop

Koekelare, Heldergem, Adinkerke en Klerken hebben een monument voor de Fransmans. “Aan de seizoenarbeiders van Bovekerke-De Mokker, Koekelare en Zande begraven in Frankrijk” staat op een zerk bij de kerk van Koekelare. Steek de grens in Aalbeke over langs de E17 en kijk naar de De Sjouwer, een betonnen zuil van 35 meter hoog met bovenop een ster die naar Frankrijk wijst; een eresaluut aan de grensarbeiders. Wie in zijn schooltijd, of uit literaire bewondering voor de schrijver, Het Leven en de dood in de ast las van Stijn Streuvels, weet iets van de Fransmans. Ook het toneelstuk Suiker van Hugo Claus is een schets, zei het oppervlakkig tot fout.

De ast was de hel voor de cichoreimannen, maar er werd evenzeer geld verdiend in de steenovens, de hoppepluk, de suikerfabrieken, de bieten, het vlas. Trimards, een slechtere soort van Fransmans (profiteurs die wegtrokken uit de campagne en met klussen hun centiemen bijeenscharrelden), was de titel van een boek van Edward Vermeulen; Pastor Denys (het geromanceerde verhaal van de zielenzorger) van Filip De Pillecyn volgde. De Vlamingen waren honkvast en slechts uitzonderingen onder de trekarbeiders vestigden zich definitief in hun land van aankomst.

Cyriel Buysse, de vrijzinnige concurrent van de katholieke schrijversheld Stijn Streuvels, pende felle bladzijden over de decadentie op het Vlaamse platteland. Hij kende de ast uit de eerste hand, als fabrikantenzoon die cichorei fabriceerde in Nevele. In de novelle De Levensdroom uit 1894 zindert de drogerij: “Naarmate zij zwoegden, zweetten, stikten zij steeds vervaarlijker in de hete, steeds dikke damp van de omgewoelde beten. Weldra ontwaarden zij elkanders gestalte niet meer; de lantaren aan de balk had de verdofte glans van een verre nevelster; zij zagen enkel, bij elke heffing, onder hun stalen schop, dwars door de ontblote, doorzichtige tegels, de vreselijke ovens laaien, beneden in de kuil.”

La maladie des Flandres

Cholera, mazelen, tyfus en pokken sloegen toe midden de negentiende eeuw (zie kader: Slumdog Millionaire bij ons) en vooral in Oost- en West-Vlaanderen ging de gezondheid pijlsnel achteruit. Bloedarmoede was algemeen verspreid en iedereen leed aan la maladie des Flandres, zoals het ministerie van Volksgezondheid het noemde.

In Wingene moest de veldwachter dagelijks aan alle huizen aankloppen om te horen of iedereen nog in leven was. In Zomergem vielen zoveel tyfusdoden dat bij de begrafenissen de kisten soms in een rij van het altaar tot aan het kerkportaal stonden. Burgemeester en schepenen van Brugge vaardigden een verbod uit om overdag met lijkkisten door de stad te rijden – dat werkte te veel op het gemoed van de mensen (Dirk Musschoot).

In 1848 was één van drie West-Vlamingen arm, volgens de weldadigheidsbureaus: 205.846 armen op 627.046 inwoners. Elders was het geen haar beter. Ernest Claes in Jeugd: “Als er voor de kinderen geen melk meer was, werd er Diestersch bier in de zuigflesch gedaan.”

De oceaan over

De meest drastische beslissing van de proleten van ‘t Vlaamse platteland was de emigratie, vooral naar Amerika en Canada, waar ze werk te veel en werkvolk te weinig hadden. Tussen 1850 en 1930 trokken 150.000 landgenoten de oceaan over. Wie volks en nostalgisch pinten wil drinken, kan terecht in café De Canada naast het domein De Lovie, tegen Poperinge. Wel meer kroegen dragen in West-Vlaanderen namen uit de emigratietijd.

In het zuidelijkste puntje van Canada, vlak bij het Eriemeer in de provincie Ontario, vestigden zich sedert het begin van de vorige eeuw duizenden Belgische landverhuizers. De eerste golf vond werk in de suikerbietenteelt, zoals de Fransmans ten zuiden van hun geboortegrond. Van de nieuwkomers konden er later veel aan het werk in de voor Canada nieuwe teelt van Virginiatabak ( the back-breaking leaf), waarvan de bladeren werden gedroogd met hitte ( flue-cured). Het huwelijk van de hardwerkende Vlamingen en de flue-cured tabak was een succes.

Met de emigratie verhuisden de hobby’s en gewoonten mee. Boogschieten, wielrennen, kaarten, bollen en duivensport floreerden en de Belgische Zaal in Delhi (Ontario) beleefde gloriejaren.

Dierenartsen

In Rijsel palmden de Fransmans en de blijvers, zoals in Parijs rond de rue Faubourg Saint-Antoine (met de herbergen Café Zottegem en Café Bruxelles), hele wijken in. Wazemmes was een Rijselse Vlamingenwijk, vandaag zijn de inwoners Noord-Afrikanen.

Rond 1900 was er met die Vlamingen een fameus incident tussen de katholieke universiteit van Rijsel en de staatsuniversiteit. Samen moesten zij beslissen over welk ziekenhuis zij zouden gebruiken voor hun praktijkstudies geneeskunde. De katholieken wilden het katholieke Hôpital Sainte-Charité, gelegen in La Petite Belgique. De vrijzinnigen wilden daarvan niets weten, want: “Remarquez que cet hôpital sera surtout alimenté par le quartier flamand de Wazemmes et que la clinique faite sur des sujets qui ne comprennent pas un mot de notre langue et pour la plupart abrutis est presque impraticable. C’est de la médecine vétérinaire en non médecine humaine !” Vandaag zou de auteur in de nor draaien wegens racistische beledigingen.

Over de schreve

Het fenomeen van de Fransmannen duurde tot in de jaren 1950-1960. De start van de trekarbeid viel voor de Belgische omwenteling (1830) en kreeg na 1845 een grote uitbreiding, wat samenhing met de overschakeling van de Noord-Franse landbouw naar de suikerbietenteelt. Vlaamse dagloners en keuterboeren hadden ervaring met dit gewas, en genoten de voorkeur boven Franse landarbeiders.

Onmiddellijk na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 was er een tweede piek. Na overproductie en reorganisatie werd de suikerbietenteelt geconcentreerd rond Parijs en het zuiden van Picardië. De Vlamingen moesten verder op reis en dat werd goedgemaakt door voordelige treintarieven. Rond 1900 schakelden de Franse telers over van suikerbiet naar cichorei en ook daar lustten de Vlamingen pap van. Voorts werkten 10.000 flamands rond de eeuwwisseling in de steenfabrieken.

Tussen 1900 en 1913 werd het aantal Belgische arbeiders in Frankrijk geschat op 40.000 à 60.000. Circa 22.000 kwamen uit Oost-Vlaanderen, 12.000 uit West-Vlaanderen en 4000 uit Henegouwen. 42 % van de mannelijke landbouwarbeiders uit Oost-Vlaanderen was toen seizoenarbeider over de schreve.

Neergelaten rolluiken

Het vertrek van de Fransmans zorgde tijdens de campagnes voor Vlaamse dorpen met neergelaten rolluiken. Rond 1900 begonnen de kerk en het syndicaat met acties om de trekarbeiders moreel en sociaal te helpen en de uitbuiting te keren. Hoofdredacteur Gustaaf Eylenbosch van Het Volk ging ter plaatse de miserie opmeten en lanceerde nadien een speciale editie van zijn krant, Het Vlaamsch Kruis. In Oost- en West-Vlaanderen ontstonden bisschoppelijke beschermingscomités en aalmoezeniers trokken de grens over om hun mensen te ondersteunen. Edmond Denys, held van het boek van De Pillecyn, stichtte kassen van onderlinge bijstand en publiceerde vanaf 1902 het blad De Stem uit het Vaderland.

De franskiljons roerden zich eveneens. In 1898 werd in Gent de Association flamande pour la Vulgarisation de la Langue Française gesticht, die de Vlaamse arbeiders Frans wilde leren en een Nederlands-Frans conversatieboekje drukte op 20.000 exemplaren. Een overeenkomst uit 1924 bracht het loon van de Fransmans op eenzelfde peil als het Belgische loon, terwijl in 1927 de verplichting van een schriftelijk contract werd opgelegd, na 1930 meestal tweetalig.

Tussen de twee wereldoorlogen zakte het aantal Fransmans sterk, tot 15.000 in 1929. Na de Tweede Wereldoorlog werden de Fransmans opgenomen in de Belgische sociale zekerheid en een Frans-Belgisch immigratiekantoor opende in Tourcoing. Het ACV stichtte een Nationaal Secretariaat voor de Seizoensarbeiders, dat tachtig procent van de resterende ambulante arbeiders vertegenwoor-digde.

In 1968 waren er nog 1135. De vermindering volgde na de opbloei van de economie in Vlaanderen – typische Fransmansdorpen als Koekelare, Ichtegem en Eernegem werden kleinburgerlijk en welvarend -, de mechanisering van de Franse landbouw en de vervanging in de velden van de Vlamingen door Polen, Portugezen en Italianen.

MUSEUM VAN DE FRANSMANS: SINT-MAARTENSPLEIN 15B, 8680 KOEKELARE, TEL.: 051 58 92 01, www.koekelare.be

Door Frans Crols

‘t Was wroeten met de hele bende of een winter zonder centen en smout.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content