Leerlingen op de werkvloer

Voor leerlingen die moeite hebben dag na dag in de schoolbanken te duiken, kan werkplekleren een uitkomst bieden. Toch kiezen nog geen 12.000 Vlaamse jongeren voor deze onderwijsvorm. Hoe komt dat?

Nee, een echte student is Louis-Emile Lanssens (20) nooit geweest. Verre van. Na twee jaar Latijn dook hij schooljaar na schooljaar dieper de waterval in, tot hij er helemaal de brui aan wou geven. “Ik was schoolmoe”, klinkt de analyse vandaag. “Ik ben duidelijk niet gemaakt om elke dag achter een bureau te zitten. Geef mij maar de praktijk, dat leert makkelijker.”

Lanssens droomt van een baan bij de politie. Ook al is het voor de politieschool geen vereiste, toch wil hij eerst zijn diploma secundair onderwijs halen. En dus zocht hij uit welke mogelijkheden hij heeft in de stelsels voor deeltijds werken en leren. In de leertijdopleidingen van Syntra stootte hij op de optie pc-technicus, iets wat hem meteen intrigeerde.

Ook een beetje psycholoog

Koen Lapauw, de zaakvoerder van computerhandel Capito, heeft al meer dan tien jaar ervaring met leerjongeren. “Sommigen zijn amper zestien jaar wanneer ze beginnen. In een verkennend gesprek probeer ik hen alsnog te overtuigen voor voltijds onderwijs te kiezen. Ik ben ervan overtuigd dat dat beter is.” Maar Lapauw beseft dat de meeste leerjongeren al een hobbelig parcours hebben afgelegd. Vaak zeulen ze allerlei problemen mee, niet alleen slechte punten.

“Soms moet je als werkgever ook psycholoog zijn. Maar dat is niet anders dan bij vaste personeelsleden. Ik probeer de leerjongeren vooral een stabiele werkplek aan te bieden, waarin ze kunnen groeien. Dat is de belangrijkste reden waarom ik dit doe.” Al zijn er uiteraard grenzen aan zijn sociaal engagement. “De jongeren komen hier om te leren werken. Daarom wijs ik hen op de minder mooie kanten van de leertijd: ze hebben geen vakantie en ze zullen ook taken moeten doen die ze niet leuk vinden.”

Is er een klik, dan volgt er zoals bij Louis-Emile een leercontract. De leerjongere volgt een dag per week les op de Syntra-campus en is de rest van de tijd bij ‘de patron’ aan de slag. Lapauw stippelde voor zijn leerjongeren een traject op maat uit: “De eerste zes à negen maanden leren ze nieuwe computers gebruiksklaar te maken. Het gaat om repetitieve handelingen met weinig risico voor de klant, ideaal als kennismaking. Hebben ze dat in de vingers, dan tonen we hoe ze hard- en software van klanten moeten overzetten. En zo bouwen we verder op, tot ze in staat zijn onder toezicht computers te herstellen en problemen van klanten op te lossen.” Louis-Emile is intussen bezig aan zijn derde en laatste jaar als leerjongere. Zijn diploma wenkt.

Naast dat van de leertijd kent Vlaanderen nog een systeem dat leren en werken combineert, georganiseerd door het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO). Het aanbod is gelijkaardig: in beide stelsels vind je bijvoorbeeld opleidingen tot administratief medewerker, bandenmonteur of verzorgende.

Het aantal jongeren dat al werkend leert, gaat al enkele jaren lichtjes vooruit: van 10.800 leerlingen in 2008 tot 11.700 in 2013. Die groei is deels toe te schrijven aan ‘het decreet betreffende het stelsel leren en werken’, dat op 10 juli 2008 in werking is getreden. Jongeren kunnen sindsdien via de stelsels leren en werken een diploma secundair onderwijs halen. Telkens als de jongere een module heeft afgerond, krijgt hij een deelcertificaat.

Toch kun je werkplekleren in Vlaanderen bezwaarlijk een groot succes noemen. Dat heeft voor een stuk te maken met het negatieve beeld dat rond leren en werken hangt. An Van de Ven, directeur Leren en Werken bij Syntra Vlaanderen: “Jongeren en hun ouders zien de leertijd of het DBSO als de opleiding van de laatste kans, zeg maar het ultieme middel om toch een diploma middelbaar onderwijs te halen. Eerst proberen leerlingen ASO, dan TSO en dan BSO. Als het dan nog niet lukt, komen ze bij ons terecht.”

Dat vertaalt zich in de cijfers: drie op de vier jongeren in een van de formules voor leren en werken kampen met een leerachterstand van minstens één schooljaar. Daarnaast denkt Van de Ven dat de stelsels voor leren en werken, en dan vooral de leertijd, te weinig bekend zijn. En dat niet alleen bij het grote publiek maar ook bij leerkrachten en personeel van de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) die jongeren met hun studiekeuzes helpen.

Voltijds engagement

Dat er nog een lichte stijging is, komt ook door het succes van de ‘zorgtrajecten’ in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Jongeren die om een of andere reden niet klaar zijn om te werken, kunnen tijdelijk een aangepast traject volgen. “Na inschrijving hebben we twee weken de tijd om de jongere te screenen op arbeidsrijpheid, interesse, motivatie en verworven competenties”, legt Sebastian Joye, coördinator van Centrum Deeltijds Onderwijs De Rotonde in Gent, uit. “Dat gebeurt via observaties, proeven en gesprekken.”

Al naargelang van de resultaten schakelen ze de jongeren vervolgens in een traject op maat in, idealiter met een ervaring bij een echte werkgever. “Merken we dat de jongere de juiste werkattitude of bepaalde vaardigheden mist, dan volgt eerst een brugproject of een voortraject. Kwetsbare jongeren die om allerlei redenen meer tijd nodig hebben om aan zichzelf te werken, kunnen een persoonlijk ontwikkelingstraject doorlopen.” Het ultieme doel is altijd de leerjongere naar een concrete werkervaring te leiden.

Die gepersonaliseerde trajecten verklaren waarom het DBSO meer jongeren aantrekt dan de leertijd. Tussen 2008 en 2013 kwamen er in het deeltijds beroepssecundair onderwijs 2000 leerlingen bij. Het Centrum Deeltijds Onderwijs De Rotonde zag zijn leerlingenaantal verdrievoudigen, tot 370 vandaag. De leertijd daarentegen, die minder sociaal maatwerk biedt, ziet zijn leerlingenaantal jaar na jaar dalen. Terwijl de leertijd in 1984 nog 11.000 leerlingen opleidde, zijn dat er nu ongeveer 2500, of ruim 5000 minder dan het DBSO.

De overheid voerde die speciale trajecten in het DBSO in om ook met niet-arbeidsrijpe jongeren tegemoet te komen aan het voltijds engagement dat het decreet van 2008 vooropstelt. Volgens de letter van de wet moeten de stelsels voor leren en werken voor elke leerling streven naar een pakket van 28 uren, met zowel een leer- als een werkcomponent. Het DBSO vertaalt die 28 uren in 15 uren algemene en beroepsgerichte vorming en (minimaal) 13 uren leren op de werkplek. De leertijd draait die verhouding om: vier dagen op de werkplek, een dag op de Syntra-campus. In tegenstelling tot het deeltijds secundair onderwijs kan een jongere pas aan de leertijd beginnen als er een werkplek gevonden is die op de opleiding aansluit. Logisch dus dat de leertijd prima resultaten kan voorleggen als het over voltijds engagement gaat en dat het DBSO, gezien de vele zorgtrajecten, daarop minder scoort. Terwijl Syntra zogoed als iedereen voltijds aan de slag krijgt, schommelt het cijfer in het DBSO tussen 65 en 75 procent.

Pijnlijke vaststelling: een aanzienlijke groep arbeidsrijpe jongeren heeft in het DBSO geen geschikte werkplek. Eind januari waren dat er 1441. Als je weet dat in de leertijd ruim 1300 werkgevers op zoek zijn naar jongeren, dan kan je niet anders dan besluiten dat de stelsels onvoldoende naar elkaar doorverwijzen. Het financieringsmodel van de scholen — hoe meer leerlingen, hoe meer inkomsten — moedigt zo’n doorgedreven samenwerking evenmin aan.

Help, ik kan niet meer studeren!

Kijken we ook eens naar de leerjongeren die uiteindelijk op de arbeidsmarkt komen. Vinden ze makkelijk een job? De leertijd van Syntra legt volgens het schoolverlatersrapport van de VDAB (2014) de beste resultaten voor. Van de 980 jongeren die in 2013 een kwalificatie haalden, waren er een jaar later 859 aan het werk. 121 jongeren (12,3 %) waren nog steeds werkloos. Met dat cijfer doet de leertijd het iets beter dan het algemeen gemiddelde (13 %). De kansen op een job voor wie uit het DBSO stroomt, liggen een stuk lager. Ruim een op de vier jongeren met een kwalificatie uit het DBSO was een jaar later nog werkzoekend. Wel positief is dat het aantal jongeren dat in dat jaar helemaal niet gewerkt had, uitkwam op 4,9 procent, wat in de lijn ligt van het algemene gemiddelde (4,1 %).

Over de slaagkansen van jongeren die na de leertijd of het DBSO de stap naar het hoger onderwijs doen, vonden we geen gegevens. Dat komt wellicht omdat ze met zeer weinigen zijn en omdat de kans op slagen beperkt is. Dat stelde Koen Lapauw van Capito vast nadat twee van zijn leerjongeren hun poging in het hoger onderwijs al na zes maanden moesten staken. “Ze ondervonden dat ze niet meer konden studeren. Voor hen denk ik dat een schakeltraject waarin ze die vaardigheden opnieuw ontwikkelden, interessant was geweest. Misschien is dat een aandachtspunt voor de toekomst?”

Ook in het TSO

De minpunten over de stelsels zijn bekend, de violen over het toekomstige aanbod gestemd. Minister van Werk Philippe Muyters en minister van Onderwijs Hilde Crevits spreken in hun beleidsnota’s de ambitie uit om van duaal leren een volwaardige leerweg te maken. Eentje waarmee jongeren goed beslagen én met een diploma op de arbeidsmarkt komen. Daarvoor willen de beide ministers enkele cruciale ingrepen doorvoeren. Crevits: “Nieuw is onder andere dat ook leerlingen in bepaalde TSO-richtingen duaal leren en werken zullen kunnen volgen. Voor jongeren die leermoe of niet arbeidsrijp zijn, voorzien we in een traject dat losstaat van het duaal leren en werken. Ik werk daarvoor samen met collega Jo Vandeurzen aan een conceptnota.”

Nog zo’n voornemen dat het blazoen van het stelsel moet oppoetsen: alle leerjongeren krijgen garantie op een werkplekervaring. “Dat veronderstelt een vlotte samenwerking tussen onderwijs en actoren op de arbeidsmarkt”, stelt Crevits. “En dat begint met goede afspraken over de verantwoordelijkheden. De eindverantwoordelijkheid van het traject blijft bij het onderwijs liggen. We bouwen ondertussen een regiefunctie uit voor de werkervaringscomponent. Dat moet toelaten dat onderwijsverstrekkers en sociale partners een leertraject ontwikkelen van in de school tot in de onderneming. Syntra Vlaanderen zal voor dit luik als motor fungeren. Vanaf september starten we met goed gekozen pilootprojecten in samenwerking met geïnteresseerde scholen en sectoren.”

HERMIEN VANOOST, FOTOGRAFIE THOMAS DE BOEVER

Drie op de vier jongeren in een van de formules voor leren en werken kampen met een leerachterstand van minstens één schooljaar.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content