Kadastraal inkomen i.p.v. huurwaarde

Het vergunningsrecht – te betalen door uitbaters van drankgelegenheden die sterke dranken serveren – wordt voortaan berekend op basis van het kadastraal inkomen.

Men herkent ze meestal aan het witte bord aan de gevel, met de vermelding ‘vergunning sterke drank’. Het zijn de drankgelegenheden die sterke drank mogen schenken, en die daarvoor het zogenaamde vergunningsrecht hebben betaald.

De regels die deze belasting beheersen, zijn in de voorbije maanden en jaren op tal van punten aangepast. Zo is er om te beginnen de omschrijving van wat onder ‘sterke drank’ moet worden verstaan. Tot voor een tweetal jaren waren dat enkel de dranken waarvan het alcoholgehalte, bij een temperatuur van 20 °C, meer dan 22 volumeprocenten bedraagt (whisky, cognac…). De wijziging die ongeveer twee jaar geleden werd doorgevoerd, houdt in dat het vergunningsrecht voortaan ook van toepassing is ten aanzien van dranken met een lager alcoholgehalte, maar die wel gedistilleerde alcohol bevatten. Het schenken van bijvoorbeeld voorbereide coctails gin-tonic, vodka-orange in blikjes of in flesjes, is dus voortaan ook aan het vergunningsrecht onderworpen.

TARIEF.

De tweede wijziging betreft het tarief. Tot voor enkele jaren bedroeg het 25% van de werkelijke of vermoedelijke huurwaarde van de plaatsen die tot de drankgelegenheid behoren. Met een minimum van 12.000 frank en een maximum van 40.000 frank. Sedert begin 1997 is het tarief gedaald naar 10%, maar is er tegelijk geen minimum of maximum meer. De belasting kan sindsdien dus lager zijn dan 12.000 frank, maar ook hoger dan 40.000 frank. Alles hangt af van de grondslag waarop de belasting berekend wordt.

Nieuw – niet sedert begin 1997, maar wel sedert begin dit jaar – is dat het tarief ook verlaagd is voor de zogenaamde ‘reizende drankgelegenheden’. Zij betaalden tot nog toe forfaitair 12.000 frank per jaar; dat wordt nu 5000 frank per jaar. Voor ‘occasionele’ drankgelegenheden wijzigt er niets. Het tarief blijft ongewijzigd 500 frank per exploitatiedag.

KADASTRAAL INKOMEN.

Zoals gezegd, is de heffingsgrondslag voor de gewone drankgelegenheden tot nog toe gelijk aan de ‘huurwaarde’ van de drankgelegenheid. Uit de praktijk is evenwel gebleken dat dit een moeilijk criterium is. Vooral over de ‘vermoedelijke huurwaarde’ kan men eindeloos discussiëren. De werkelijke of vermoedelijke huurwaarde kan bovendien van jaar tot jaar verschillen. Vandaar dat men in de praktijk al dikwijls teruggreep naar het ‘kadastraal inkomen’ van het gebouw.

Het kadastraal inkomen wordt weliswaar ook vastgesteld in functie van de huurwaarde van het onroerend goed. Maar dat gebeurt niet specifiek ten behoeve van het vergunningsrecht: aan alle in België gelegen onroerende goederen is officieel een kadastraal inkomen toegekend. Het kadastraal inkomen is bovendien een vast gegeven, dat ongewijzigd blijft zolang aan het gebouw geen aanzienlijke wijzigingen worden aangebracht.

WET.

De praktijk, waarbij niet meer naar de werkelijke of vermoedelijke huurwaarde van de drankgelegenheid wordt gekeken, maar wel naar het kadastraal inkomen, wordt nu tot wet verheven. Met ingang van 1 januari 1999 is het vergunningsrecht niet langer gelijk aan 10% van de werkelijke of vermoedelijke huurwaarde van het gebouw, maar wel aan 10% van het geïndexeerde kadastraal inkomen van het gebouw; of beter gezegd van het ‘afgesplitste gedeelte van het kadastraal inkomen’ dat betrekking heeft op de gedeelten van het gebouw dat voor de drankgelegenheid wordt gebruikt.

LAGER.

Dat men het geïndexeerd kadastraal inkomen voortaan officieel als uitgangspunt neemt voor de berekening van het vergunningsrecht, heeft voor de uitbaters van drankgelegenheden overigens nog een bijkomend voordeel: het kadastraal inkomen is meestal (veel) lager dan de werkelijke of vermoedelijke (actuele) huurwaarde van het gebouw. Normaal gezien, moet het vergunningsrecht dus dalen.

Uitbaters van drankgelegenheden zullen opmerken dat van deze wijziging in de praktijk nog niets te zien is; want dat de belasting voor 1999 nog berekend is op basis van het oude criterium (de werkelijke of vermoedelijke huurwaarde). Dit klopt. Begin dit jaar was de administratie nog niet klaar om de nieuwe regeling in de praktijk toe te passen. De wijziging stond trouwens pas halfweg januari in het Belgisch Staatsblad te lezen.

Vandaar dat voor bestaande drankgelegenheden in een overgangsregeling is voorzien: wat de belasting betreft die voor 1999 verschuldigd is, wordt voorlopig nog op de oude manier gewerkt. Maar de administratie zal de geheven belasting in de loop van het jaar ambtshalve regulariseren, zodra de administratie van het kadaster per drankgelegenheid het gedeelte van het kadastraal inkomen heeft vastgesteld dat op de drankgelegenheid slaat.

DISCUSSIES.

Dat voortaan gewoon verwezen wordt naar het kadastraal inkomen, neemt niet weg dat er nog steeds discussies zullen bestaan. Zoals gezegd, neemt men voor het vergunningsrecht immers het ‘afgesplitst’ kadastraal inkomen in aanmerking. Dit is het gedeelte dat slaat op de plaatsen die voor de drankgelegenheid worden gebruikt.

In de oude regeling was bij blijvende onenigheid over de ‘huurwaarde’ in een arbitrageprocedure voorzien. Hetzelfde geldt nu ook bij onenigheid over de mate waarin het kadastraal inkomen moet worden ‘afgesplitst’. Zoals voorheen zal in een eerste fase een college van twee arbiters worden samengesteld dat tot overeenstemming moet proberen te komen over het betwiste punt. Een van die twee arbiters wordt aangesteld door de belastingplichtige, de andere door de administratie. Merkwaardig is wel dat de arbiter die door de administratie wordt aangesteld, in de nieuwe regeling de ‘bevoegde ambtenaar van de administratie van het kadaster’ zal zijn; zijnde de administratie die zelf het afgesplitst gedeelte heeft vastgesteld.

Men mag dan ook vrezen dat deze eerste arbitrageronde in veel gevallen weinig zoden aan de dijk zal brengen, en dat men over zal moeten gaan tot de tweede ronde. Die bestaat er – zoals voorheen – in dat een derde scheidsrechter wordt aangeduid, die vervolgens in zijn eentje een beslissing zal moeten nemen. In de nieuwe regeling wordt deze uiteindelijke scheidsrechter aangeduid door de vrederechter. Die zal daarvoor een beroep moeten doen op iemand die ingeschreven is op de lijst van het (kersverse) Beroepsinstituut van de gezworen Landmeters-Experts (dat, voorzover men kan zien, nog steeds met kinderziekten te kampen heeft).

IJSSALON.

Het vergunningsrecht leidt overigens nog tot meer problemen. Zo bijvoorbeeld wat de omschrijving van ‘drankgelegenheid’ betreft. Dat een café een drankgelegenheid is, staat buiten kijf. Maar geldt dit ook voor een restaurant, een thee- of ijssalon enzovoort? De wet geeft een zeer brede omschrijving. Een drankgelegenheid is elke plaats waar dranken worden verkocht om ter plaatste te worden verbruikt; en ook, elke publiek toegankelijke plaats waar dranken – zelfs gratis – worden verstrekt om ter plaatse te worden verbruikt. Hetzelfde geldt voor elke plaats waar leden van een vereniging of groepering samenkomen om uitsluitend of in hoofdzaak sterke drank of gegiste dranken te gebruiken of om er kansspelen te bedrijven.

Het lijdt derhalve geen twijfel dat elk restaurant ook als een drankgelegenheid moet worden beschouwd; en dat hetzelfde ook geldt voor thee- en ijssalons enzomeer. In drankgelegenheden mogen – zonder betaling van het vergunningsrecht – geen sterke dranken voorkomen. Dit geldt niet enkel voor de eigenlijke drankgelegenheid; maar ook voor de overige gedeelten van de inrichting, en zelfs voor de belendende woning die een rechtstreekse toegang heeft tot de drankgelegenheid.

BEREIDINGEN.

Voor een uitbater van een ijssalon bijvoorbeeld kan dit tot grote problemen leiden. Want hij heeft sterke dranken nodig voor het op smaak brengen van zijn bereidingen. Moet hij daarvoor het vergunningsrecht betalen? In principe wel. Maar in de praktijk wordt wel aanvaard dat het vergunningsrecht achterwege kan blijven als de uitbater van bijvoorbeeld een ijs- of theesalon de sterke drank uitsluitend gebruikt voor de bereiding van gerechten; op voorwaarde dat in de verbruikszaal uitsluitend niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt, en de sterke drank uitsluitend voorhanden is in het atelier waar het ijs of gebak wordt bereid (en dus in geen geval in de verbruikszaal).

Hoe streng deze regels in de praktijk worden toegepast, mocht een uitbaatster van een ijssalon enkele jaren geleden ervaren. Zij werd strafrechtelijk veroordeeld nadat opsporingsambtenaren in het ijssalon één aangesproken fles kirsch hadden aangetroffen. Al haar gejammer, dat deze fles uitsluitend werd gebruikt om de “smaak van de ananas en de kersen te accentueren”, mocht niet baten. De wet is de wet: de sterke drank bevond zich in de verbruikszaal, en dus moest het vergunningsrecht worden betaald.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content