Is een vermogensbelasting wel wettelijk?

Michel Maus

De regering heeft in het regeerakkoord aangekondigd werk te maken van een grote fiscale hervorming, om het belastingstelsel te moderniseren, te vereenvoudigen, en rechtvaardiger en neutraler te maken. In welke richting de hervorming zal gaan, is nog koffiedik kijken, maar minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) zou de plannen de komende maanden op tafel leggen.

Een rode draad in die fiscale hervorming is een taxshift, waarbij de belastingdruk op arbeid moet verschuiven naar een andere fiscale materie. De vraag is naar wélke fiscale materie. Her en der duiken stemmen op om de personenbelasting te hervormen naar Nederlands model en te werken met een dual income tax. Dan worden er twee poules van inkomsten gecreëerd: een met de arbeidsinkomsten en een met de vermogensinkomsten. Voor elk geldt dan een eigen belastingtarief.

Voor de vermogensinkomsten zijn er verschillende mogelijkheden. Het eerlijkste systeem is de werkelijke vermogensinkomsten te belasten, maar dat heeft als nadeel dat voor elk type vermogen apart een berekeningswijze moet worden bepaald. Dat is heel complex. Daarom circuleren er ook andere mogelijkheden, zoals een vermogensbelasting of een vermogensrendementsbelasting. In het eerste geval wordt het vermogen in kaart gebracht en aan een bepaald tarief onderworpen. Voor een vermogensrendementsbelasting wordt het vermogen in kaart gebracht en gaat men ervan uit dat dat vermogen een zeker rendement heeft opgebracht. Dat forfaitair berekende rendement wordt belast. In feite gaat het om twee gelijkwaardige vormen van belastingheffing, aangezien men ook het belastingtarief in het kader van een vermogensbelasting zal afstemmen op een te verwachten rendement.

Tussen fiscale droom en daad staan mensenrechten in de weg.

Het scenario van de vermogensrendementsheffing staat onder druk door het arrest van de Nederlandse Hoge Raad van 24 december 2021. Nederland bepaalt sinds 2017 jaarlijks zowel voor het spaargeld als voor het overige vermogen van de Nederlanders een te belasten rendement op basis van de gemiddelde rendementscijfers van de voorafgaande jaren. Zo werd het rendement voor spaargeld voor 2017 vastgesteld op 1,63 procent en voor het overige vermogen op 5,39 procent. In Nederland vinden heel wat belastingplichtigen dat systeem onrechtvaardig. Wie in werkelijkheid een lager rendement haalt op zijn vermogen dan het forfaitaire rendement, wordt fiscaal benadeeld. Wie in werkelijkheid een hoger rendement haalt dan het forfait, geniet een fiscaal voordeel.

Die rechtsvraag werd voorgelegd aan de Nederlandse Hoge Raad, het equivalent van het Belgische Hof van Cassatie. Daar werd gewezen op het Europese recht op eigendom en op het Europese non-discriminatiebeginsel. De Hoge Raad stelde dat het recht op eigendom geen absoluut recht is en dat een overheid daaraan afbreuk mag doen, onder meer door belasting te heffen. Dat mag ze evenwel enkel doen als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en de inbreuk proportioneel is, oordeelde de Hoge Raad. In de proportionaliteit moet erover worden gewaakt dat er geen sprake is van discriminatie.

Na een analyse van al die beginselen besloot de Hoge Raad dat de Nederlandse vermogensrendementsbelasting in strijd is met het recht op eigendom en discriminerend werkt. Vooral de vaststelling dat het systeem belastingplichtigen enerzijds fiscaal kan bevoordelen en anderzijds fiscaal kan benadelen, bleek een doorn in het oog van de Hoge Raad. De Hoge Raad besloot dat de belastingplichtige die de zaak had aangespannen, enkel kan worden belast op het werkelijke rendement op zijn vermogen, dat lager was dan het forfaitaire rendement.

Deze Nederlandse zaak is een goede barometer voor de fiscale plannen van de regering-De Croo. Tussen fiscale droom en daad staan nu eenmaal mensenrechten in de weg.

De auteur is advocaat en hoogleraar fiscaal recht

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content