Invordering personenbelasting: trend naar meer decumulatie

Aan de mogelijkheden om de personenbelasting in te vorderen lastens de ‘andere’ echtgenoot, zijn de voorbije jaren talrijke beperkingen aangebracht. Een overzicht.

De personenbelasting is in principe invorderbaar op alle inkomsten en goederen van de beide echtgenoten samen. Maar onder bepaalde voorwaarden kan een echtgenoot bepaalde eigen goederen onttrekken aan de invordering van de personenbelasting die op de inkomsten van de andere echtgenoot slaat.

Daarvoor is vereist dat deze eigen goederen van onverdachte oorsprong zijn. Daartoe behoren, om te beginnen, de goederen die een echtgenoot bezat vóór het huwelijk. Of nog de goederen die hij uit een erfenis of een schenking vanwege een andere persoon dan zijn echtgenoot heeft verkregen. Het kan ook om de goederen gaan die ontstaan zijn uit de wederbelegging van zo’n erfenis of schenking. Of, ten slotte, om de goederen die hij heeft verkregen met inkomsten die hem eigen zijn op grond van zijn huwelijksvermogensstelsel.

Wie gehuwd is met scheiding van goederen kan dus veel goederen onttrekken. Niet zo voor wie gehuwd is onder toepassing van het wettelijk stelsel. Hij kan alleen maar de goederen onttrekken die hij bezat van vóór het huwelijk, of die hij gekregen heeft uit erfenis of schenking. Voor de rest bezit hij geen goederen die hem eigen zijn op grond van zijn huwelijksvermogensstelsel. Al die andere goederen vallen in gemeenschap.

Tot voor enkele jaren stelde deze mogelijkheid van onttrekking nog om een andere reden weinig voor. Weliswaar konden echtgenoten die onder het wettelijk stelsel gehuwd zijn ook toen al bepaalde goederen aan de invordering onttrekken (namelijk: goederen die men bezat van vóór het huwelijk, of geërfde of geschonken goederen). Maar die mogelijkheid bestond alleen maar voor de invordering van de roerende voorheffing of van de bedrijfsvoorheffing. Niet voor de personenbelasting. Om te vermijden dat de personenbelasting op de inkomsten van de ene echtgenoot zou kunnen worden ingevorderd op de eigen goederen van de andere echtgenoot, was immers vereist dat die inkomsten ook eigen waren op grond van het aangenomen huwelijksvermogensstelsel.

Wie gehuwd is onder toepassing van het wettelijk stelsel heeft geen inkomsten die eigen zijn. Inkomsten vallen in het gemeenschappelijk vermogen. De personenbelasting op de inkomsten van de ene echtgenoot, konden dus zonder meer worden ingevorderd op alle goederen van de andere echtgenoot.

Enkele jaren geleden is de wetgever evenwel tussenbeide gekomen. De personenbelasting die nog ingevorderd kan worden lastens de onverdachte eigen goederen van de andere echtgenoot (zie hoger) is drastisch beperkt. Voorheen waren dergelijke goederen alleen maar veilig voor de invordering van de personenbelasting op de inkomsten van de andere echtgenoot die eigen zijn op grond van het huwelijksvermogensstelsel. Vandaag zijn zij veilig voor de invordering van de personenbelasting op alle inkomsten van de andere echtgenoot die voor de zetting van de belasting als persoonlijk verworven zijn aangemerkt.

Een en ander wil zeggen dat iemand die onder toepassing van het wettelijk stelsel is gehuwd, de goederen die hij vóór het huwelijk bezat, of die afkomstig zijn uit erfenis of schenking, voortaan altijd kan beschermen tegen de invordering van de personenbelasting op de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot. Ingevolge de decumulatie worden die beroepsinkomsten immers steeds als persoonlijk verworven beschouwd.

Daarnaast zijn er in de voorbije periode verschillende beperkingen aangebracht aan de mogelijkheid om de personenbelasting die drukt op de inkomsten van de ene echtgenoot, in te vorderen lastens de andere echtgenoot waarvan hij feitelijk gescheiden leeft.

Het principe is nog steeds dat feitelijk gescheiden echtgenoten blijven instaan voor de betaling van de personenbelasting die elk van hen verschuldigd is. Maar vanaf het jaar dat volgt op het jaar van de feitelijke scheiding kan de belasting die is ingekohierd in hoofde van de ene feitelijk gescheiden echtgenoot nog slechts worden ingevorderd op de goederen van de andere echtgenoot, op voorwaarde dat verschillende formaliteiten zijn vervuld: aan de feitelijk gescheiden echtgenoot die in gebreke blijft om de belasting te betalen moet eerst een ingebrekestelling worden betekend; vervolgens moet het aanslagbiljet binnen vier maanden aan de andere echtgenoot worden toegezonden, waarna deze andere echtgenoot de gelegenheid moet krijgen om bezwaar in te dienen. Gebeurt die toezending niet, dan zou de belasting niet langer ten laste van die andere echtgenoot kunnen worden ingevorderd.

Maar al deze formaliteiten kunnen uiteraard niet verhinderen dat die andere echtgenoot toch nog kan worden aangesproken om de personenbelasting te voldoen die drukt op de inkomsten van zijn partner waarmee hij al geruime tijd niet meer samenleeft.

Het siert de wetgever dan ook dat hij naar aanleiding van de jongste hervorming van de personenbelasting in een bijkomende beperking van de invorderingsmogelijkheden heeft voorzien. Vanaf het tweede jaar dat volgt op het jaar van de feitelijke scheiding, kan een feitelijk gescheiden echtgenoot voortaan weliswaar niet al zijn goederen, maar wel al zijn inkomsten afschermen tegen de invordering van de belasting die drukt op de inkomsten die zijn gewezen zielsgenoot vanaf datzelfde jaar verkrijgt.

Die verbetering mag overigens niet doen vergeten dat de af te leggen weg nog lang is. In een belastingstelsel waarin het principe van de decumulatie tussen echtgenoten op het gebied van de vestiging van de belasting hoe langer hoe meer veld wint, moet allicht ook voor de invordering verder in die richting worden gedacht.

Jan Van Dyck

De auteur is advocaat bij Dauginet & co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

‘Eigen’ goederen zijn beter afgeschermd tegen invordering van de belasting.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content