Interne markt met 500 miljoen klanten

De crisis in de Balkan heeft de drang tot uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten een nieuwe impuls gegeven.

Als de staats- en regeringsleiders in december het voorstel van de Commissie goedkeuren, dan kan de Unie over een aantal jaren 27 leden tellen, met een markt van 500 miljoen inwoners en een economisch gewicht groter dan dat van Amerika en Japan samen. In 2002 zou de EU klaar moeten zijn om nieuwe landen toe te laten.

De aanduiding van de Duitser Günter Verheugen tot Commissaris belast met Enlargement was een teken dat de Commissie de onderhandelingen met Hongarije, Polen, Tsjechië, Cyprus, Estland en Slovenië op het goede spoor wilde houden. De oorlog in Kosovo had bovendien voorzitter Romano Prodi ervan overtuigd dat enkel een nauwere binding van de Balkanlanden met Europa nieuwe uitbarstingen zou kunnen voorkomen.

Landen als Bulgarije en Roemenië mochten wel beloond worden voor de hand- en spandiensten die ze tijdens het conflict hadden verleend of zij moesten op zijn minst een (morele) compensatie krijgen voor het economisch verlies dat ze door de oorlog hadden geleden. Het voorstel om onderhandelingen te beginnen met beide landen en ook met Slovakije, Letland, Litouwen en Malta komt dus niet als een echte verrassing. Tegelijkertijd werd ook aan Turkije, dat al sinds 1987 een officiële aanvraag had ingediend, de status van kandidaat-lid toegezegd.

Als de uitbreiding slaagt, vergroot dit de veiligheid, de stabiliteit en de voorspoed van het hele Europese continent, is de redenering. Maar zover is men nog lang niet. Institutionele en economische problemen zijn er niet alleen op het niveau van de kandidaat-lidstaten, die eerst het hele “acquis communautaire” moeten opnemen en integreren, maar ook binnen de bestaande Unie. Dit werd ook onderkend en de groep van drie wijzen onder leiding van Jean-Luc Dehaene werd gevraagd voorstellen te formuleren voor een Europa met 27 of meer landen.

Men heeft de discussie hierover altijd voor zich uitgeschoven. Toen de onderhandelingen met de eerste groep kandidaten in 1998 begonnen, hadden de regeringsleiders nog wel een (beperkt) budget uitgetrokken, om hun toetreding financieel te kunnen begeleiden. En het Europees Parlement zou niet meer dan 700 leden mogen tellen (nu 626), maar verder kwam men niet. Het zag ernaar uit dat pas omstreeks 2004 knopen zouden worden doorgehakt. De Kosovo-crisis heeft dit in een stroomversnelling gebracht, al betekent dit niet dat oplossingen nu sneller uit de bus zullen komen.

De Europese Instellingen zijn niet bedacht op een groep van 27. De Commissie telt 20 leden, twee van de grote lidstaten (Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Spanje) en één voor de kleinere. Als je dezelfde criteria (bevolkingsaantal) toepast op de kandidaat-landen, dan kom je op 34 leden. Zoiets zou zelfs voor een Waalse regering een te groot aantal zijn. Maar Dehaene en zijn team vinden ook dat je geen enkel land kunt uitsluiten. Zelfs Malta niet. Zij willen de Commissievoorzitter meer macht geven in de keuze van de Commissarissen, zodat ze niet vooral of uitsluitend de vertegenwoordiger zijn van hun land. Praktische oplossingen zullen door de regeringsleiders worden genegotieerd, maar een stelsel van ministers met daaraan gebonden een aantal staatssecretarissen zou een mogelijke uitweg kunnen zijn.

Als men het aantal parlementsleden tot 700 wil beperken, moet men nu al vastleggen hoeveel zetels elk van de bestaande landen moet opgeven om ruimte te maken voor parlementariërs uit de nieuwe. De werking van de Raden van Ministers is dringend aan herziening toe (en niet alleen omdat je op den duur in het Sportpaleis zou moeten vergaderen om de ministers en hun begeleiders een plaats te kunnen geven). Voor nog te veel beslissingen wordt unanimiteit vereist. Dit leidt nu al tot immobilisme en eindeloze vertragingen. Met een groter aantal leden leidt dit tot stilstand. Vandaar de vraag om alleen voor een zeer beperkt aantal basisregels het vetorecht van een lidstaat te behouden en al het andere te beslissen bij gewone of gekwalificeerde meerderheid.

Omdat de lidstaten geen homogene groep zijn, met eenzelfde graad van economische en politieke ontwikkeling, komen Europese regels en wetten voor sommigen ongelegen. Als die op korte termijn de andere lidstaten kunnen bijbenen, keuren ze nu richtlijnen goed, mits toekenning van een uitstel voor toepassing (bv. België voor de toepassing van de richtlijn over de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt). Ziet men een maatregel niet zitten, dan grijpt men naar zijn vetorecht of zoekt men partners voor een blokkeringsminderheid. In het geval van de EMU is gekozen voor een groepering van landen buiten de structuur van de Commissie.

Dehaene vindt dat, met het aantal leden, ook de verschillen in capaciteit om EU-regels in nationale wetten om te zetten, zal toenemen. Een groep die sneller wil gaan, mag evenwel niet worden opgehouden door hen die de stap tot verdere integratie op een bepaald domein nog niet kunnen zetten. Er komt dus een Europa met verschillende snelheden, naargelang van het onderwerp. Maar het is niet duidelijk of en hoe de landen die aan de kant bleven staan, later kunnen aansluiten.

Het rapport van de Drie Wijzen is door de Commissie en haar voorzitter gunstig onthaald, maar de echte test komt bij de discussies over de principes en de voorstellen, in het overleg onder de regeringen van de lidstaten (IGC). Indien er snel gewerkt wordt, zou men het hele kader klaar kunnen hebben om in 2002 de uitbreiding van de Europese Unie gestalte te geven. Of er zich dan ook al kandidaten zullen aandienen, hangt af van de voortgang van de onderhandelingen over het acquis, want wie de regels van de club niet kan toepassen, komt er niet in. Het zal nog wel wat jaren duren voor ze 27 leden telt.

HUIB CRAUWELS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content