INKOMENSONGELIJKHEID

De bronnen van inkomensongelijkheid zijn aan het veranderen: tastbare rijkdom (zoals land of kapitaalgoederen) stuurt niet langer de inkomensverdeling. Die rol wordt steeds meer overgenomen door de factor menselijk kapitaal (zoals onderwijs). Wie de inkomensongelijkheid wil aanpakken, moet daarom zorgen dat dat menselijk kapitaal voor iedereen toegankelijk is, argumenteert Vito Tanzi, directeur van het departement fiscale zaken van het Internationaal Monetair Fonds ( IMF).

In meer traditionele samenlevingen blijft vooralsnog de tastbare rijkdom essentieel om de inkomensongelijkheid en de verdeling van de beschikbare welvaart te verklaren. Bepalend in dergelijke samenlevingen is ook het zogenaamde sociale kapitaal: de familienaam, het prestige, de contacten… Om in deze landen wat te doen aan de inkomensongelijkheid, moeten overheden dus de verdeling van dat tastbare vermogen of van het sociale kapitaal beïnvloeden.

In meer open en ontwikkelde samenlevingen is het menselijk kapitaal doorslaggevend in de inkomensverdeling. De overheid kan dan logischerwijs de inkomensverdeling sturen door menselijk kapitaal te genereren en te verdelen.

Vito Tanzi stelt vast dat daar, waar de overheid het meest nodig is – in ontwikkelingslanden waar de markten nog de nodige kinderziekten doorworstelen -, de overheden over de minste middelen beschikken om te corrigeren. Industriële landen met hun relatief efficiënte markten daarentegen kennen veel grotere overheden – meestal gewoon omdat overheden in deze landen beter in staat zijn belastingen te heffen. Daarom moeten landen, zelfs met een grote inkomensongelijkheid, eerst macro-economische stabiliteit nastreven. Dergelijke omgeving schept immers groei, wat de basis vormt voor jobs en de nodige publieke middelen.

Daarnaast kan de overheid ook belasten en uitgeven om de inkomensongelijkheid te corrigeren. Maar zegt Vito Tanzi: “Publieke uitgaven, vaak gerechtvaardigd onder het mom van gelijkheid, droegen soms heel weinig bij tot gelijkheid en veel tot macro-economische instabiliteit.”

Tanzi neemt in het uitgavenpatroon van de overheden twee fenomenen op de korrel:

Het kapen van uitgaven door belangengroepen. Neem de onderwijsuitgaven: terwijl de middelen aanvankelijk naar het lager onderwijs vloeien, verschuift de aandacht dikwijls naar het middelbaar en hoger onderwijs, waar vooral de betere inkomensgroepen ervan profiteren. Het niveau van sociaal spenderen is dus geen accurate maatstaf voor de impact ervan, besluit Tanzi.

Het kapen van uitgaven door de leveranciers van de diensten. Vele overheidsdiensten, zoals het onderwijs en de gezondheidszorg, zijn arbeidsintensief. Veel van de uitgaven gaan dan ook naar de lonen. Zijn de werknemers in deze sectoren onvoldoende productief, dan betekent dat een beperkte return voor de ontvangers van de diensten.

Dus het is wat de burger ontvangt – en niet wat de overheid spendeert – dat de impact ervan op ongelijkheid bepaalt. Al weet Vito Tanzi dat zonder sociale uitgaven er weinig hoop is dat de overheid de ongelijkheid op een positieve manier kan wijzigen.

Vito Tanzi, “Fundamental Determinants of Inequality and the Role of Government”, IMF Working Paper 98/178.

Info: Tel. (00-1) 202.623.74.30.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content