Industriële woestijnvorming

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Op is op, ook al schud je nog zo hard. Wat geldt voor een fles ketchup, gaat ook op voor de Belgische industrie. De verhuizing van de productiefaciliteit van Heinz van Turnhout naar Engeland is symptomatisch voor het verval van onze industriële sokkel. Als het beleid niet verandert, zullen de volgende jaren nog veel bedrijven uit ons land vertrekken. De Belgische industriëlen hebben de hoge loonkosten lang opgevangen door nog meer machines in te zetten en de arbeidsproductiviteit nog hoger te tillen. Maar terwijl de kosten blijven stijgen, botst de productiviteitswinst tegen haar grenzen aan. De volgende stap is even logisch als onvermijdelijk: als de loonkosten niet worden aangepast aan de productiviteit, vertrekt de industrie hier — eerst langzaam, maar daarna snel en destructief.

De bescherming van onze maaksector zou daarom een prioritair thema in de verkiezingscampagne moeten zijn, want zonder industrie is er ook geen export en geen welvaart meer in Vlaanderen. Die harde realiteit sijpelt veel te langzaam door in de geesten, zeker bij de beleidsmakers en de vakbonden. De uithaal van Vlaams minister-president Kris Peeters dit weekend dat onze industrie dreigt te verdwijnen, is niet overdreven. Maar ook na de zesde staatshervorming heeft hij te weinig hefbomen in handen om het tij te keren.

Voor een deel is het bijna een natuurlijk proces dat de werkgelegenheid in de industrie taant. Dat er met steeds minder mensen een hogere productie kan worden gerealiseerd, is zelfs een wenselijk proces van welvaartscreatie. In de periode 2000-2012 gingen er netto ongeveer 110.000 banen verloren in de Belgische industrie. Er komt op die manier menselijk kapitaal vrij dat elders welvaart kan scheppen, vooral in de dienstensector. Daar kwamen in dezelfde periode 477.000 banen bij. Toch loopt dat proces van creatieve destructie nog veel te stroef. Er wordt bij herstructureringen nog te reflexmatig gekeken naar brugpensioen of andere vormen van een levenslange uitkering. En de jongste jaren stijgt de werkgelegenheid alleen nog in gesubsidieerde sectoren zoals de gezondheidszorg. Dat is op termijn onbetaalbaar.

Maar er is veel meer aan de hand met de Belgische industrie. We prijzen ons linea recta uit de markt. De Belgische economie bevindt zich op het pad dat de zuiderse eurolanden hebben bewandeld in de jaren voor de eurocrisis. De gevolgen zijn bekend. Als er niet wordt bijgestuurd, zullen de rapporten van de Europese Commissie, het Internationaal Monetair Fonds of de OESO niet meer zo vrijblijvend zijn als vandaag. Een trojka van geldschieters zal dan zeggen wat hier moet gebeuren. Het is bijna jammer dat dit nu al niet het geval is, want de cijfers zijn vrij onthutsend. De loonkosten per eenheid product — de beste graadmeter voor onze industriële concurrentiekracht — loopt 13 procent uit de pas met onze buurlanden, en we verliezen in een rotvaart marktaandeel op onze exportmarkten. Met nog meer automatisering redden we het niet meer, en dus belanden we in de volgende fase: die van de verhuizing van bedrijven, met een multiplicatoreffect op grote delen van de dienstensector die geënt zijn op de industrie.

Beleidsmakers verwijzen naar de recente inspanningen om de lasten op arbeid te verlagen, maar die zijn onvoldoende om de trend te keren, laat staan om de kostenhandicap te counteren. Bovendien vloeien de loonsubsidies vooral naar sectoren die afgeschermd zijn van internationale concurrentie, zoals de dienstencheques. Daar heeft de industrie niet veel aan, behalve dat ze de factuur mee mag betalen. Ten bewijze zijn er de dalende winstmarges, ook als alle loonsubsidies worden meegeteld. Belgische industriëlen moeten tevreden zijn met een gemiddelde brutowinstmarge van minder dan 10 procent, een stuk lager dan de 25 à 30 procent in andere sectoren. Het is ook veel minder dan de winstmarges in Nederland en Duitsland, waar de toegevoegde waarde van de industrie wel opnieuw stijgt. De teloorgang van onze industrie hoeft dus geen fataliteit te zijn. Een ernstige lineaire verlaging van de lasten op arbeid, te financieren via het afremmen van de stijging van de overheidsuitgaven, zou al wonderen doen.

In 2003 had België nog een overschot van 3 procent van het bruto binnenlands product op de goederenbalans. Tien jaar later is dat afgegleden naar een tekort van 3 procent. De handelsbalans van een land als Spanje is opnieuw positief. België en Spanje hebben elkaar dus al gekruist. Zij zijn op weg naar het herstel, wij op weg naar een diepe crisis.

DAAN KILLEMAES

De Belgische economie bevindt zich op het pad dat de zuiderse eurolanden hebben bewandeld in de jaren voor de eurocrisis.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content