‘Ik zie geen Duits mirakel’

Morgen blazen economen verzamelen in Gent voor het Vlaams Wetenschappelijk Economisch congres. De hersenbreker voor deze editie: ‘Lokaal beleid voor een globale markt: concurrentie of coördinatie binnen de EU?’ Freddy Heylen, Rudi Vander Vennet en Frank Naert geven alvast de Gentse visie op het spel met de knikkers.

Fragiel. Zo definieert de Gentse macro-econoom Freddy Heylen de duurzaamheid van het economisch herstel in het Westen. De budgettaire stimuli verliezen hun uitwerking, de consumptie blijft twijfelachtig, een lage capaciteitsbezetting remt de investeringen. Al die factoren manen Heylen aan tot voorzichtigheid. “Ik merk ook voortdurend wijzigende groeiverwachtingen. En dat op een ogenblik dat verschillende landen zware bezuinigingen plannen. De wereldeconomie slaat een onzeker pad in.”

FREDDY HEYLEN. “Als alle grote landen saneren, dan zal dat op korte termijn groei kosten. Als de groei zwak blijft, mag een extra budgettaire impuls of een vertraagde uitvoering van de sanering niet uitgesloten worden. Wel leiden saneringen, zeker als die gebeuren aan de uitgavenkant, op langere termijn tot een lagere rente en lagere belastingen. Dat is goed voor het vertrouwen en zo kan de economie opnieuw groeien, omdat de private vraag overneemt als motor van de economie. In het verleden hebben we enkele van die succesvolle saneringen gezien, maar nu zitten sommige omstandigheden tegen. Een voorwaarde voor een succesvolle sanering is bijvoorbeeld dat de rente moet kunnen dalen. Dat is nu heel moeilijk, want de rente is al erg laag.

“Overheden moeten daarom een realistisch en geloofwaardig budgettair saneringstraject uittekenen op middellange termijn. Met een gedetailleerd saneringstraject creëer je vertrouwen nog voor je iets gedaan hebt, en koop je op korte termijn meer tijd en ruimte om de economie zo nodig te stimuleren. Landen met hoge en fors gestegen schulden hebben die vrijheid niet meer. Die moeten nu al saneren. België komt in die buurt. In zulke landen heeft een goede sanering de meeste kans om de private vraag te stimuleren en de groei niet te fnuiken.”

Duitsland blijft goede groeicijfers voorleggen. Voor 2010 wordt gerekend op 3,4 procent. Sommige economen zeggen dat we Duitsland moeten volgen zodat alles wel goed komt.

HEYLEN. “Iedereen gaat akkoord dat de oplossing ligt in meer groei en meer werkgelegenheid. De vraag is hoe je dat realiseert. Daar bestaat minder eensgezindheid over. De OESO-landen leggen verschillende groei- en werkgelegenheidscijfers voor. Wij hebben de voorbije jaren in Gent een model gebouwd dat die verschillen coherent tracht te verklaren. De werkgelegenheid stijgt het meest naarmate uitkeringen aan structureel niet-werkenden zoals bruggepensioneerden laag zijn en naarmate de belastingen op arbeid lager zijn. Groei wordt het meest gediend door productieve uitgaven in onderwijs en infrastructuur, en door lage belastingen op arbeid van oudere werknemers.

“Daarom ben ik dus heel verbaasd over de fascinatie voor Duitsland en de verhalen over de locomotief van Europa. Want Duitsland is een economie met lage investeringen in vast kapitaal, zowel publiek als privé. Het is een economie met lage investeringen in hoger onderwijs en gemiddelde scores in onderzoek & ontwikkeling. Ondanks de meest uitgesproken loonmatiging, steekt Duitsland er niet bovenuit in de creatie van nieuwe banen. Zeker niet wanneer we het aantal gewerkte uren bekijken. Ook de Duitse consumptie blijft zwak. Ik zie geen Duits mirakel.”

We moeten Duitsland dus niet volgen? Weg met loonmatiging?

HEYLEN. “Voor België is dat een moeilijke vraag, want een groot deel van onze export is voor Duitsland. Als onze loonkosten zich doorzetten in prijzen, dan is de bezorgdheid van de Belgische werkgevers terecht. Dat een loonontsporing vermeden moet worden, is een terecht argument. Loonmatiging werkt ook, want de vraag naar arbeid is hoger als de loonkosten lager zijn. Vraag is of kiezen voor loonmatiging op langere termijn de juiste weg is.”

U twijfelt?

HEYLEN. “Er zijn twee modellen. Het Duitse model dat banen en de concurrentiekracht via loonmatiging wil behouden. Het kent een minder sterke ontwikkeling van de productiviteit, de koopkracht is ook zwakker; wat zich vertaalt in lagere consumptie. Het alternatieve model vind je terug in Scandinavische landen. Kapitaalvorming, onderwijs en innovatie doen in die landen de arbeidsproductiviteit en de vraag naar arbeid toenemen. Je combineert werk met hoge lonen, een stijgende productiviteit en je blijft behoorlijk competitief. Daarom stel ik mij de vraag of innovatieve sectoren zich voldoende ontwikkelen in landen die de Duitse weg bewandelen. Houd je in dat geval de zwakkere en minder innovatieve sectoren niet te lang in stand? Worden menselijk kapitaal en talent voldoende beloond?”

Maar de meeste landen blijven toch het Duitse model van loonmatiging volgen.

HEYLEN. “Als je begint met competitieve loonmatiging, dan dwing je ook je concurrenten hetzelfde te doen. Uiteindelijk hebben velen de lonen gematigd, maar is niemand competitiever geworden. Ondertussen wordt de binnenlandse vraag aangetast, wat de nood aan export verder verhoogt. Dat is een straatje zonder eind.”

Zoals er nu in de wereld competitieve devaluaties worden doorgevoerd?

HEYLEN.“Voilà. De wereldwijde vraag is zwak en iedereen probeert de groei bij de buren te halen. De Amerikanen doen dat via hun monetaire versoepeling en dollardepreciatie, China en andere landen houden hun munt laag. De euro stijgt in waarde, maar Duitsland gaat daartegen in door te kiezen voor reële depreciatie via lagere lonen en prijzen. Ik begrijp die houding, maar op termijn is dat niet houdbaar. Landen met overschotten moeten ofwel hun binnenlandse vraag stimuleren of een appreciatie van hun munten aanvaarden. Ik kijk in dit verband uit naar de Europese plannen om de intra-Europese onevenwichten in concurrentiekracht en de lopende rekening in de gaten te houden. Je zult dan ook een discussie moeten voeren over verantwoorde loonvorming. Een vuistregel kan zijn dat de reële lonen de productiviteitsgroei moeten volgen.

daan killemaes en alain mouton, fotografie jelle vermeersch

“Het optimale scenario was de banken te verplichten om deels op te splitsen, maar daarover bleek geen internationale consensus mogelijk”

Rudi Vander Vennet

“De belastingen op onroerend goed leveren in België slechts 0,5 procent van het bbp op, tegen 2,5 à 3,5 procent in Canada, de VS, Frankrijk en het VK” Frank Naert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content