“Ik ben bijna tachtig, maar kan u verzekeren dat ik nog wil een heleboel dromen realiseren”

Baron Albert Frère nadert stilaan de tachtig, maar ontvangt zijn gasten nog steeds met de ‘joie de vivre’ van een jonge man. Met zijn Nationale Portefeuillemaatschappij bewerkt Belgiës grootste tycoon Frankrijk, smeedt plannen in Italië en Spanje en kijkt naar India en China. “Mijn dagen lopen als een sneltrein voorbij en ik verveel me nooit. Hopen dat het zo blijft.”

In de VilleBasse van Charleroi sijpelt snertregen, de syndicale tamboers brommen, de streekbussen staan stokstijf, de Samber is triester dan de hemel. In de VilleHaute kleuren de eiken, beuken en berken geel, oranje, rood en bruin.

Loverval is voor Charleroi wat Ukkel voor Brussel is en Brasschaat voor Antwerpen. De villa’s en de beboomde heuvel wissen het grauw van beneden weg. Het hoofdkwartier van de Nationale Portefeuillemaatschappij (NPM) staat in 250 hectaren woud, ex-eigendom van de adellijke familie de Mérode. NPM woont langs de noordkant, baron Albert Frère beslaat privé de zuidelijke zoom. Hij kijkt door de glaswand van zijn Palladiaanse kantoor, ontworpen door Philippe Samyn, de artistieke broer van Gilles Samyn, de gedelegeerd bestuurder van de groep. De natuur pleziert hem en roept herinneringen op aan de IndianSummers van Québec. LaBelleProvince is voor Albert Frère bekend gebied. Hij werkt al dertig jaar samen met de Frans-Canadese zakenfamilie Desmarais. “De Quebecois zijn taalliefhebbers. Ik hou van hun Frans: ze spelen golf surlevert en niet onthegreen; ze eten chienchaud en geen hotdog; en een birdy is voor hen een oiselet.”

Perfect thuis in Knokke

Boven de open haard in het kantoor van baron Frère hangt een van zijn lievelingsschilderijen: een doek van Pierre Paulus, een schilder uit Charleroi. Staalfabrieken en schoorstenen in naturalistisch grijs, zwart en blauw rijzen op langs een nostalgische Samber.

De dag na het interview zal baron Frère jagen in Spanje met Leopold Lippens, zijn beste vriend uit Knokke. “Ik voel me perfect thuis in Knokke en verblijf er steeds meer. Ik bezocht in het Cultuurcentrum Scharpoord de tentoonstelling over het nieuwe casino: indrukwekkende architectuur, maar waar zal Leopold het geld vinden voor die investering? In tegenstelling met wat veel Vlamingen denken, heb ik behoorlijk wat Vlaamse vrienden. Ik zal ze niet opsommen om geen jaloezie te wekken. Ik lees Nederlands, kan met wat voorbereiding speechen in het Nederlands en spreek Nederlands met Roland, mijn golfcaddie in Het Zoute.”

“Neen, de VRT bekijk of beluister ik niet. Mijn eerste informatiebronnen zijn de internationale en de Franse media. De RTBf is een pessimistische zender die syndicalistisch denkt en doet. Volgens RTBf is er maar één soort berichten van belang: sociale conflicten, en die krijgen de Walen dus van ‘s morgens tot ‘s avonds geserveerd. Hier in Charleroi staan grote fabrieken waar de jongste jaren geen minuut is gestaakt. Maar die halen het nieuws niet.”

Tweede man in Rome

“Ik ben liever de tweede man in Rome dan de eerste man in Charleroi en ik evolueer. Vroeger zei ik: ‘ petit minoritaire, petit con, et grand minoritaire, grand con‘. Vandaag ben ik een gelukkige minderheidsaandeelhouder van Total, dat klopt. Maar met onze 5 % van de aandelen deponeer ik op de algemene vergadering 18 % van de titels en wij worden daar gerespecteerd. Idem bij Suez, waar ik met 8 % van de aandelen 24 % van de stemrechten heb in de algemene vergadering. Bij Total zijn er twee bestuurders van GBL en wij stellen als onafhankelijke bestuurder Maurice Lippens voor. Met Thierry Desmarest, de chief executive officer van Total, had ik in het begin een professionele relatie. Dat is nu ook een kameraadschappelijke band geworden.”

“Ik heb ooit gevochten voor het meervoudig stemrecht in België en spiegelde mij aan de Wallenbergs en hun mogelijkheid om de Zweedse industrie in nationale handen te houden. Mij bleek snel dat het gevecht voor meervoudig stemrecht in België op voorhand verloren was. België koos voor complete openheid en weinig of geen beschermingsconstructies. Men moet mij nadien niet de rekening komen aanbieden voor de overnames van Belgische bedrijven door het buitenland. Hoe kon je ze nationaal houden? Juridisch staan wij zwak en dat is een politieke keuze.”

“Het kapitaal van Fortis is vandaag zeer verspreid en het referentieaandeelhouderschap is verbrokkeld. Voor de controle van ondernemingen heb ik gevochten, niet voor de controlepremie en haar opbrengst.”

De trots van Wallonië

Wallonië was bij het begin van Frères carrière nog een voorspoedige streek. Zij stond centraal op de kaart en is daar nog verscheidene decennia gebleven. “Er was ruimte om projecten, ambities en zelfs dromen te verwezenlijken. De Walen waren trots op het feit dat ze Waal waren en wilden tonen tot wat ze in staat waren. Na de Tweede Wereldoorlog was de economische context bijzonder gunstig, vooral in de regio rond Charleroi. Ik heb dan ook vrij gemakkelijk de steunpunten gevonden voor mijn dynamisme en mijn ambities.”

“Ik heb ongetwijfeld meerdere jeugddromen gehad, maar de belangrijkste was om mijn kost te verdienen zodat ik mijn moeder snel kon helpen bij het onderhoud van het gezin.” (zie kader: “Wij zijn geen Rothschilds!”)

“Mooie auto’s? Ja, die lieten me zeker niet koud. Vakantie? Dat was toen nog niet in de mode. Hoogstens brachten we een week door aan de kust… en dat was al heel wat! Die dromen zijn in de loop van de tijd geëvolueerd en tot mijn groot genoegen heb ik er heel wat van kunnen verwezenlijken. Ik kan u verzekeren dat ik er nog een heleboel heb, maar dat behoort strikt tot mijn privé-sfeer.”

Televisie bestond in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw niet en lectuur nam een belangrijke plaats in de vrije tijd van Albert Frère in. “Zoals heel wat adolescenten heb ik De Drie Musketiers van Alexandre Dumas en heel wat historische romans verslonden, maar bij enkele boeiende leraars kreeg ik ook de smaak te pakken voor – laten we zeggen – meer literaire werken. Zo ontdekte ik de poëzie van Victor Hugo en de Parnassiens, verscheidene biografieën geschreven door Stefan Zweig enzovoort. Aan de vooravond van mijn tachtigste verjaardag kan ik mij nog steeds verheugen in een goed geheugen en kan ik hele passages reciteren van de Art Poétique van Nicolas Boileau, de Trebbia van José-Maria de Hérédia, de tirade van de neus uit Cyrano de Bergerac, enkele gedichten van Verlaine of verzen van François Villon, waaronder deze in het bijzonder:

Hé Dieu, si j’eusse étudié

Au temps de ma jeunesse folle

Mais quoi? Je fuyais l’école,

Comme fait le mauvais enfant.

(God, had ik maar gestudeerd

Tijdens mijn dolle jeugd

Maar nee, ik ontvluchtte de school

Als een stout kind.)

Ik denk dat die laatste verzen mij inderdaad erg hebben beïnvloed, omdat ik – ik was geen modelleerling – achteraf een aantal leemtes zelf heb moeten wegwerken. Zij zijn heel goed ingevuld door school te lopen, met de nodige ijver dit keer, aan de Universiteit van Gerpinnes ( nvdr – de plek waar baron Frère al jaren woont), de hogeschool van de nieuwsgierigheid, de openheid van geest en het gezond verstand!”

“Ik heb niet geleden onder een gebrek aan universitaire studies en ik betreur het ook niet,” zegt Albert Frère. “Maar dat belet mij evenmin om universitair geschoolden aan te werven en samen te werken met hen. Een van de sleutels van het succes schuilt in de diversiteit van herkomst, van ervaring enzovoort. Ik denk meer bepaald aan Gilles Samyn, Thierry de Rudder, Victor Delloye – om maar een paar namen te noemen – waarmee ik in wederzijds respect en goede verstandhouding samenwerk. Een diploma vormt een belangrijke steun bij het begin van een beroepsloopbaan. Maar daarna telt vooral de ondernemingszin, het pragmatisme en het charisma. Dat zijn de échte sleutels tot het succes.”

Zoals iedereen bladert Albert Frère wel eens door managementboeken. “Maar ik beken dat ik ze na het lezen van de eerste hoofdstukken en het besluit vaak neerleg. Omdat ik meen er dan al voldoende mijn voordeel mee te hebben gedaan.”

Een ondernemer is eerst en vooral een harde werker, oordeelt Albert Frère. “Hij is aanwezig, beschikbaar, kent zijn dossiers tot in de puntjes, geeft instructies aan zijn collega’s en volgt die ook op. Verre van zichzelf al te serieus te nemen, weet hij ook hoeveel het geluk en het toeval zijn succes kunnen bepalen. Maar dat geluk moet ook worden uitgelokt. En je moet de kansen grijpen.”

Het ‘storend element’ Frère

Jarenlang keek het financiële establishment – met op kop de Generale Maatschappij van België – afkeurend naar Albert Frère en zijn financiële operaties. “Afkeuring is niet het goede woord. Wel is het zo dat ik, als nieuwkomer in ingewikkelde dossiers, door sommigen werd beschouwd als een storend element, ook al namen ze onze initiatieven ernstig. Het heeft me dan ook niet geraakt. Integendeel, het was een stimulans.”

“De Generale Maatschappij betekende voor mij ook het begin van een vriendschappelijke relatie met een uitzonderlijk man: Jacques Van der Schueren. Hij was mijn verdediger. Hij hielp mij om me te laten gelden, hij hielp me mijn werkkracht en – zonder onbescheiden te willen klinken – mijn successen te laten erkennen. Mijn relaties met de holding en de bank waren uitstekend tijdens de jaren zestig, de periode waar ik zetelde in het kredietcomité van de toenmalige Bank van de Generale Maatschappij.”

“Voor de Generale Maatschappij van België waren er geen redenen om niet verder te gaan. Ik beschuldig op een vriendelijke manier de Vlamingen die hun aandelen hebben verkocht aan de meestbiedende en de directeuren van de holding die leefden in een waanwereld. Hen kon niets gebeuren, zij stonden boven iedereen en alleman in het gewoel. Men had onmiddellijk een coalitie van Belgische en Europese aandeelhouders moeten vormen na de raid van Carlo de Benedetti. De Vlamingen hebben een patrimoniale visie op hun beleggingen en spaargeld en geen strategische visie of netwerken.”

“Ik vrees omtrent Electrabel dat men weinig strategisch zal handelen. Ik bezit 8 % bij Suez. Als de Belgische gemeenten zouden volgen met 4 % en het Belgische publiek met 5 %, dan zouden wij samen een belangrijk blok kunnen vormen binnen Suez.”

De macht van een topondernemer

“Ik ben helemaal niet gemotiveerd door het nastreven van macht,” bekent Albert Frère. “Ik kijk naar macht in termen van verantwoordelijkheid. Ik verlies dat nooit uit het oog als mijn groep zich in een positie bevindt waarin wij als professionele aandeelhouder het lot van een onderneming in handen hebben. Professioneel aandeelhouder zijn betekent een management uitkiezen en steunen, samen met de managers de beste langetermijnstrategie uitstippelen en de nodige financiële en organisatorische structuren vastleggen om haar te verwezenlijken. Dat gezegd zijnde: als mijn belangen op het spel staan, kan ik hard op tafel tikken en autoriteit uitoefenen. De vrienden die dit lezen in Trends weten dat en vooral Maurice Lippens zal me niet tegenspreken.”

Albert Frère hanteert een reeks criteria om aandelen in een bedrijf of een branche aan te kopen. “Alles begint voor mij met de kwaliteit van het management. Ook de eventuele partners zijn belangrijk. Voor het overige tellen ervaring, flair, een vleugje geluk en, ten slotte, een voorliefde voor berekende risico’s. Voor ons bestaan er geen cycli en is het – excuseer de uitdrukking – de gelegenheid die de dief maakt. We zijn bij het nemen van participaties vaak opportunistisch, maar dat is veel minder het geval bij onze desinvesteringen. Onze visie mikt altijd op de lange termijn, en hetzelfde geldt voor onze strategische en ontwikkelingsdoelstellingen.”

“Als een van onze participaties het goed doet, een evenwichtige groei kent en een behoorlijk dividend uitkeert, waarom zouden we haar dan verkopen? Dat neemt niet weg dat bepaalde activa een hogere waarde kunnen hebben voor een andere partij. Dan is het normaal dat je daarover onderhandelt en een correcte prijs bedingt.”

De jongste jaren exploreert Albert Frère de zogenaamd zachtere sectoren: wijn, voeding, parfum… “Mijn medewerkers en ik sluiten geen enkele sector uit, want goede managers, een goede strategie en een feilloze opvolging kunnen zorgen voor waardeschepping in elke sector. U noemt de wijn. Bekijk dat zeker niet als een dure hobby. De Nationale Portefeuillemaatschappij heeft met Bernard Arnault ( nvdr – de baas van de luxegroep LVMH) geïnvesteerd in uitmuntendheid. Onze belangstelling voor de champagnes Taittinger is louter zakelijk. Hetzelfde geldt voor Cheval Blanc en een rist andere prestigewijnen. Dat zijn geen danseuses, zij brengen geld op voor NPM. Ik koop dus evenmin een champagnehuis omwille van het prestige.”

“Onze werknemers zijn te duur”

“Sedert een jaar komt er geen enkel Belgisch dossier nog spontaan naar ons toe, wij gaan nu zelf op zoek. Tegelijk stromen de vragen voor geld van onze humanitaire stichting toe. Een flink deel is niet inlosbaar. Zowel het eerste als tweede verschijnsel is vreemd. NPM legt contacten in China en India en daar zullen wij initiatieven nemen. Dichter bij huis kijkt de holding actief naar Italië en Spanje. Je mag een investering van NPM in het zuiden verwachten.”

“De industrie in Europa zal het steeds moeilijker krijgen. Ik denk concreet aan de autonijverheid, een sector waar trouwens niet alleen Europa met moeilijkheden kampt. Ook in de Verenigde Staten vallen er klappen. General Motors schrapt 25.000 jobs en ook Ford heeft problemen. Renault produceert vandaag wagens in Roemenië. Die verschuiving van het oude naar het nieuwe Europa zal – zo vrees ik toch – blijven. Onze politici en syndicalisten missen elke senseofurgency en zijn ziende blind.”

“Ik maak al een kwarteeuw herstructureringen mee in de staalsector en het einde is nog niet in zicht. Van de traditionele Waalse staalbazen kreeg ik lessen in goed Belgenschap. Ik zag gelukkig snel in dat het staal in Charleroi en Luik fichu was en ik stel vast dat de traditionele kapitaalschieters het Waalse staal evenmin hebben kunnen redden. Gelukkig is er Arcelor, een goed gestructureerd wereldbedrijf. Kijk naar de tribulaties van Hoogovens en IJmuiden en zijn allianties met de Duitsers en later de Britten.”

“Je mag mij niet verwijten een pessimist te zijn, ik ben een realist. Toen ik jong was, kocht mijn moeder voor mij luxeschoenen die gemaakt waren in Izegem. ‘ On vend des Izegems‘ was een kwaliteitslabel. Maar de schoenenproductie vertrok naar Italië, en de confectiefabrieken verhuisden naar Noord-Afrika, Centraal-Europa en Azië. Internationaal. Onze werknemers zijn te duur. Spijtig, maar dat is de werkelijkheid.”

De grote verkoop

Electrabel wordt 100 % eigendom van Suez. Albert Frère: “Ik zie daarin twee voordelen: een voor Suez, een ander voor Electrabel. U hebt gezien dat de consolidatie van de sector voortgaat en dat de sterken almaar sterker worden. De eenmaking van Suez en Electrabel is nodig om de groep toe te laten haar plaats te behouden onder de grote Europese utilities. Electrabel daarentegen ondergaat de gevolgen van de liberalisering en moet marktaandelen afstaan die het kan compenseren in het buitenland. Frankrijk, meer bepaald, is een sleutelmarkt waarvoor de steun van Suez cruciaal is. Ik heb geen raad te geven aan de Belgische gemeenten, maar Suez is graag bereid om voor hen de deuren open te zetten. Een deelname van de gemeenten in het kapitaal van Suez zou een goed bindmiddel zijn voor de samenwerking die in de toekomst met Electrabel moet worden voortgezet. Ik zie dan ook alleen maar voordelen in een versterking van het Belgische aandeelhouderschap in Suez. Door zijn geschiedenis, zijn cultuur, zijn mensen en zijn aandeelhouders, heeft Suez de roeping om een heuse Frans-Belgische binationale groep te zijn. Voor ons land vormt dat een belangrijke kans. Het is aan ons om die niet te laten voorbijgaan en de invloed van België binnen Suez te blijven ondersteunen. Ik leg me daarop toe en GBL heeft zopas 450 miljoen euro geïnvesteerd in Suez om zijn aandeelhouderschap te versterken.”

“Het zou gemakkelijker zijn indien we de geschiedenis konden herschrijven,” reageert Albert Frère op de vaststelling dat Frankrijk de sleutel in handen heeft van een aantal strategische sectoren in België. “Het ware absoluut beter geweest om in België zelf grote internationale groepen te verankeren en te ontwikkelen. De waarheid is echter dat zoiets veel moeilijker te realiseren valt voor kleine landen, tenzij er speciale omstandigheden zijn, die echter bij ons niet bestonden.”

“Het structurele noodlot van Petrofina was dat de nationale olieleverancier een veel te lage graad had van zelfbevoorrading: slechts 25 % tot 30 %. Petrofina moest dus 70 % of meer van zijn ruwe olie aankopen op de vrije markt. Tegen een prijs van 60 dollar zou dat rampspoedig zijn. De integratie in een grote groep met een ruime eigen productie was strategisch de beste uitweg, en dat is gelukt met de integratie van Petrofina in Total, de vierde producent ter wereld. Petrofina had historisch, lang voor wij aandeelhouder werden, minder in de petrochemie en meer in de exploratie en de oliewinning moeten investeren. De raffinage van Petrofina zou vandaag geld opleveren, maar zij had jarenlang negatieve marges.”

De grote bankmislukking

“In BBL als zelfstandige bank geloofde ik niet, ik ben tevreden dat zij nu een belangrijk onderdeel is van ING in Europa. Dat ING Michel Tilmant promoveerde tot groeps-CEO doet mij heel veel genoegen. Het bewijst dat ik een goede neus heb voor talent. Fortis is vandaag half Belgisch en half Nederlands. En morgen? Is Fortis dan Frans, Engels, Duits? Dat zou mij niet verwonderen. Ik heb met Fons Verplaetse, de gewezen gouverneur van de Nationale Bank, intensief gewerkt aan de Grande Banque Belge – een alliantie van BBL, Gemeentekrediet en Generale Bank. De Generale Bank zag dat aanvankelijk wel zitten maar trok zich terug om persoonlijke redenen, vermoed ik, van haar leiders. Ik was zeer ongelukkig over die mislukking want zij had het Belgische financiële landschap kunnen versterken en Belgisch houden.”

“KBC is een loffelijke uitzondering en daarvoor bestaan drie redenen: een goed gesmeed aandeelhouderschap, bekwame mensen aan de leiding en Vlaamse klanten. Ik wilde zelf geen aandeelhouder worden omdat ik andere belangen had en ik twijfelde of ik zou aanvaard geworden zijn bij de vaste aandeelhouderskern. Ik ken KBC-voorzitter Jan Huyghebaert van toen hij havenschepen van Antwerpen was en in Charleroi op bezoek kwam om zijn haven te promoten bij de lokale industrie.”

De liefdesband met Frankrijk

Is de band van Albert Frère met Frankrijk hecht, prioritair? “België is een van de oprichters van de Europese Unie. Op het gevaar af in herhaling te vallen, zeg ik u dat ik een overtuigde Europeaan ben. Maar natuurlijk ben ik in de eerste plaats een Belg. Ik ben daar trouwens trots op en heb nooit nagelaten om daarop te wijzen, in alle omstandigheden. Hoeveel keer heb ik niet mijn aanhankelijkheid beklemtoond tegenover mijn land en mijn regio, die ik nooit heb verlaten?”

“Maar Frankrijk is inderdaad mijn tweede vaderland. Ik breng er een deel van mijn tijd door, proef er van de charmes van zijn hoofdstad, zijn bergen, zijn stranden, zijn wijngaarden. Ik beheer er belangrijke zaken – tenminste, dat denk ik toch. Ik heb er verrukkelijke partnerships opgebouwd en stevige vriendschapsbanden gesmeed op professioneel gebied. Dat geldt overigens ook op het privé-vlak. Ik hou van Frankrijk. Ik ben niet ongevoelig voor zijn cultuur, de grootsheid van zijn geschiedenis, de architectonische harmonie van zijn steden, de inspiratie en de creativiteit die uitgaan van zijn schrijvers, de artistieke rijkdom en verscheidenheid, de pracht van zijn landschappen. En ik kan natuurlijk niet over Frankrijk spreken zonder te verwijzen naar zijn gastronomie en zijn wijnen. Ik meen aanvaard te zijn in Frankrijk.”

“Ik voel mij trouwens ook volkomen thuis in de VS en Engeland,” zegt Albert Frère. “Maar de waarheid gebiedt mij te zeggen dat ik tegenwoordig steeds minder naar Groot-Brittannië of de Verenigde Staten reis. Al tel ik in beide landen heel wat vrienden die me altijd graag ontvangen.”

Het Vlaamse individualisme

“Het zal u misschien verbazen,” vult Albert Frère aan, “maar ik heb evenveel vrienden in Vlaanderen als in Wallonië en ben zeer gehecht aan België. U zult begrijpen dat ik verkies om de namen van die personen niet te vernoemen, maar ik kan u wel zeggen dat ze talrijk zijn en dat ik ze altijd met veel genoegen ontmoet. Mijn geregeld verblijf in het Zoute bevordert overigens die Vlaamse contacten. U weet dat ik vaak mijn opinie over Wallonië geef. En ik verleen daarover ook vaak advies. Ik ga me er niet aan wagen om hetzelfde te doen voor Vlaanderen. Ik zou het ook nooit in mijn hoofd halen om me te bemoeien met de Vlaamse economie. Maar ik betreur wel dat Britten en Amerikanen interessante Vlaamse ondernemingen hebben overgenomen. Wij worden niet of ternauwernood gevraagd bij dergelijke onderhandelingen. Als Belgen onder mekaar weten de verkopers immers dat wij de reële sterkten en zwakten van hun onderneming beter kunnen inschatten. Een Amerikaan betaalt gemakkelijk 25 % meer, want hij kent het overnamedossier minder goed. De Vlaming is te individualistisch.”

Economisch patriottisme

België heeft minder economisch patriottisme dan vergelijkbare kleine landen als Zwitserland, Noorwegen, Nederland of Denemarken, weet Albert Frère.

“Dat is tegelijk een zeer gevarieerd en zeer ingewikkeld onderwerp. Voor ik mijn mening formuleer, wil ik u toch vragen mijn uitspraken niet te beschouwen als een kritiek of een veroordeling, maar alleen als een poging tot objectieve analyse. Nederland, Noorwegen, Denemarken en Zwitserland zijn landen die, precies omdat ze zich bewust zijn van hun geografische beperktheid, in de loop der jaren een houding en vaak ook een wetgeving zijn gaan aannemen die hen in staat stelde om hun economische en kapitalistische verantwoordelijkheid te vrijwaren. Dat de Belg bovendien een voorkeur heeft voor onmiddellijk profijt is voor niemand een geheim.”

Generale Maatschappij passeerde al in het gesprek. Albert Frère: “Ik wil opmerken dat onze groep daarvan geen aandeelhouder was. Het was heel België dat in 1988 zijn aandelen heeft verkocht. Had men toen de rangen gesloten, dan had een harde kern aan de Belgen wellicht de zorg en de verantwoordelijkheid gelaten om ‘de oude dame’ te herstructureren of althans een zekere invloed uit te oefenen. Sta me echter toe dat ik de zaken iets positiever bekijk en eraan herinner dat er grote groepen zijn én blijven in België. Denk maar aan Solvay, om het bij die ene te houden. Merk op dat ik niet mijn holding, de Nationale Portefeuillemaatschappij, naar voor schuif, noch de Groep Brussel Lambert, die in gelijke delen wordt gecontroleerd door mijn groep en mijn Canadese partners, de familie Desmarais. We zouden het ook nog kunnen hebben over het oude Interbrew, dat nu InBev is.”

“De nationaliteit van een groep wordt niet noodzakelijk bepaald door de locatie van haar maatschappelijke zetel. Ze is eerst en vooral gebonden aan de nationaliteit van de ondernemingsleiders. U moet mij niet vertellen dat Michel Tilmant, de baas van ING, een Belg is, en François Cornelis, de vice-president van Total en chemiebaas, eveneens. Daar ben ik trots op. Ik heb bijvoorbeeld Michel Tilmant ontdekt en gestimuleerd, en dat is een waarborg voor de Belgen. Onze groep blijft intussen op de loer en we zullen alle kansen aangrijpen om te helpen bij het ontstaan van een Belgische onderneming van formaat.”

In 1994 werden de onderhandelingen over een Grote Belgische Bank in gang gezet. Albert Frère: “De directie van de Bank Brussel Lambert, met Daniel Cardon de Lichtbuer en Jacques Moulaert, is daarmee gestart nadat GBL de referentieaandeelhouder van de bank werd. Ik was dat project, dat we ‘het grote voornemen’ noemden, ten zeerste genegen en het nam een aanzienlijk deel van mijn dagen in beslag. De Grote Belgische Bank had de onvoorwaardelijke steun van toenmalig minister van Financiën Philippe Maystadt en van Fons Verplaetse. Het was onze bedoeling om in België een machtige bankpool uit te bouwen, zowel op het vlak van de eigen middelen, het menselijk potentieel als de knowhow. Die bankpool zou zich ontwikkelen binnen de context van een sterkere concurrentie en de mondialisering van de financiële instellingen. Na maanden van inspanningen is alles ingestort. Fons Verplaetse en ik waren zeer ontgoocheld, om niet te zeggen kapot, toen bleek dat de Generale Maatschappij plots de bruggen letterlijk had opgeblazen, terwijl de gesprekken goed liepen en een positieve afloop kon worden verwacht.”

Pioniers in behoorlijk bestuur

“Als beursgenoteerde groep hebben we de discussie over corporate governance vanzelfsprekend gevolgd,” meldt Albert Frère. “Wij zijn daarin zelfs pioniers, aangezien onze ontwikkeling gebeurde via een reeks opeenvolgende partnerships. Dat verplichtte ons om van meet af aan, en dat is alweer ettelijke jaren geleden, zeer strikte interne regels op te stellen. Voor mij komt corporate governance in de eerste plaats neer op de verantwoordelijkheid van de bestuursorganen voor het scheppen en beheren van waarden. Die bestuurs- en controleorganen moeten ook voldoende bekwaam zijn en talent hebben tot opbouwende tegenspraak. Voor mij maakt het weinig verschil uit of een bestuurder nu een vriend is of een onafhankelijke. Wat ik in de eerste plaats van hem verwacht, is openheid van geest. Tot het tegensprekelijke toe.”

De relaties van Albert Frère met de werkgeversorganisaties zijn altijd uitstekend geweest. “Het Verbond van Belgische Ondernemingen is een organisatie die ik waardeer en die haar rol goed vervult. Ik heb nooit politieke ambities gekoesterd en heb evenmin belangrijke functies bij het VBO willen aanvaarden. De reden is eenvoudig: mijn strikt professionele bezigheden zouden me hebben verhinderd om dergelijke taken met de gewenste toewijding uit te voeren.”

Albert Frère werkt al decennialang samen met de Frans-Canadese familie Desmarais. “Het is een feit dat mijn partnership met de familie van Paul Desmarais veel te maken heeft met onze gelijkaardige ervaring en culturele achtergrond. De herbronning en de ontwikkeling van GBL sinds 1990 is mogelijk geworden omdat onze strategische visies gelijkliepen en omdat, als er keuzes moesten worden gemaakt, we trouw zijn gebleven aan de regels van gezond verstand en goed bestuur die aan de basis liggen van ons gemeenschappelijk succes. Nooit is er sprake geweest van concurrentie met onze Angelsaksische collega-investeerders noch met enige andere financiële groep: de zon schijnt voor iedereen vanaf het ogenblik dat ze ook op ons schijnt.”

De Amerikaanse en Britse investment banks overklassen hun concurrenten en vormen een aparte groep in de wereld. Albert Frère: “De Britten maken deel uit van Europa en het is een goede zaak dat Europa over die macht beschikt. Ga echter niet voorbij aan de opkomst van heel wat andere machten. Vandaag zijn die industrieel, morgen dus financieel en ook tegenover die nieuwe ontwikkeling kunnen we slechts één houding aannemen: openstaan voor de concurrentie, waar ze ook vandaan komt. Dat verplicht ons tot een voortdurend professionalisme en een verdubbeling van onze werkkracht.”

De Belgische Warren Buffett?

Niet de eerste de beste waarnemers vergelijken baron Frère vandaag met Warren Buffett van Berkshire Hathaway, een uitstekende patrimoniumvennootschap. Albert Frère: “Die mensen betuigen mij te veel eer door de vergelijking met de wijze van Omaha. Dat gezegd zijnde, vinden sommigen, onder wie de journalisten, dat wij bepaalde punten gemeenschappelijk hebben. Waarom ook niet? Bij mij in elk geval op een veel kleinere schaal. Voor het overige kan ik – terugblikkend op de jongste tien jaar en zonder mijn spreekwoordelijke bescheidenheid geweld aan te doen – met genoegen vaststellen dat de rendementen die gehaald worden door NPM of GBL in dezelfde orde van grootte liggen als deze die door Berkshire Hathaway worden gerealiseerd. Als ik alleen terugkijk naar de drie jongste jaren, dan valt de vergelijking duidelijk uit in het voordeel van NPM of GBL. Maar dat zou betekenen dat we de statistieken in ons voordeel aanwenden en zoiets doen we niet.”

In 1985 werd Albert Frère door de lezers van het Franstalige blad Trends-Tendances verkozen tot de eerste ‘Manager de l’Année’ (aan Vlaamse kant was John Cordier van Telindus de gelauwerde). Albert Frère: “Uiteraard bewaar ik aan die titel een zeer goede herinnering. Ik heb trouwens het diploma bijgehouden. Er is op die twintig jaar veel veranderd. Hoef ik u te zeggen dat het nog de goede tijd was?”

Albert Frère nadert stilaan de tachtig jaar. “Had u zelf de opmerking niet gemaakt, dan zou ik me er geen rekenschap van geven dat ik een nieuwe etappe heb aangevat: de derde leeftijd. Ten gronde is er daardoor niets veranderd. Mijn passie voor werken doet me nog altijd evenveel ronddraven. Om eerlijk te zijn, zijn mijn activiteiten een bestendige verjongingskuur. Ik geef toe dat ik een heel gevarieerde job heb. Dat houdt de neuronen soepel en levendig. Ik sta in onmiddellijk contact met teams van jonge en dynamische medewerkers, met wie de uitwisseling van ideeën en projecten altijd weer verrijkend en motiverend is. De dagen lopen als een sneltrein voorbij en ik verveel me nooit. Ik heb – God zij dank – nog altijd een goede gezondheid. Ik organiseer mijn tijd degelijk: ik werk, ik doe heel wat fysieke inspanningen, of het nu op het golfterrein is, op jacht of op de fiets, en dat laat me toe om de calorieën weg te werken die mijn uitgesproken voorliefde voor de tafelgeneugten aanbrengen. Dat regime heeft me tot nog toe blijkbaar best deugd gedaan. Hopen dat het zo blijft.”

Amid Faljaoui, Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content