HYPOTHEEK OP LIMBURGSE ECONOMIE

De Limburgse arbeidsmarkt wordt al geruime tijd gekenmerkt door een continue daling van de werkloosheid van zowel mannen als vrouwen. De werkloosheid is op één jaar tijd met 15% afgenomen. In maart van dit jaar telde Limburg nog 25.655 volledig werklozen, waarvan 8806 mannen en 16.849 vrouwen.

Toch is nog altijd 8,8% van de Limburgse beroepsbevolking werkloos, terwijl het Vlaams gemiddelde 7,3% bedraagt. Als men rekening houdt met jongeren in wachttijd, oudere werklozen, geschorsten, bruggepensioneerden en gedeeltelijk werklozen, zijn er naar schatting zelfs 100.000 werklozen in Limburg. Dat is ongeveer 20% van de beroepsbevolking.

VACATURES.

Tegelijk neemt het aantal openstaande vacatures bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) sinds 1993 continu toe in Limburg. In maart 1999 kreeg de VDAB Limburg 1675 werkaanbiedingen binnen. In heel 1999 waren er al 4825 jobaanvragen van bedrijven. Dat is 24% meer dan in 1998.

Verklaring.

De verklaringen voor deze paradox situeren zich zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde.

Aan de aanbodzijde zijn er inzetbaarheidsproblemen, te wijten aan werkloosheidsvallen, zwartwerk, het lang niet gebruiken van bepaalde vaardigheden enzovoort. Ook de lage participatiegraad van de beroepsbevolking op actieve leeftijd (door vergrijzing en ontgroening) speelt een belangrijke rol. Eveneens zijn er nog te veel sollicitanten die de nodige ervaring, scholing en ingesteldheid missen. En allerlei inschakelingsmaatregelen (denk maar aan de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen) missen hun doel, namelijk de doorstroming van de werklozen naar het normale arbeidscircuit.

Aan de vraagzijde dan weer zijn de ondernemings- en arbeidsomstandigheden gewijzigd, wat op zijn beurt een gevolg is van de informatiemaatschappij.

Oplossingen.

Er is iets structureel fout met onze maatschappij. Want ondanks een hoge werkloosheid – nog steeds 8,8% van de beroepsbevolking – kent Limburg slechts een relatief beperkt aantal actief zoekende en vlot inzetbare werklozen. Indien we niets doen, wordt onze groei verder gehypothekeerd. Daarom moeten er oplossingen komen. Dit is een belangrijk politiek probleem omdat een aantal structurele gegevens niet kan worden opgelost op bedrijfseconomisch niveau. De overheid moet zo snel mogelijk de arbeidsparadox op een verantwoorde, beleidseconomische manier aanpakken.

Een algemene lastenverlaging gecombineerd met structurele ingrepen ter bevordering van de arbeidsparticipatie is noodzakelijk. De lage participatiegraad in Limburg bedreigt het economische draagvlak. Per 100 Limburgers op actieve leeftijd participeren er slechts 71, tegenover 73 gemiddeld in het Vlaams Gewest. Op Vlaams niveau wordt de dalende werkloosheid meer dan gecompenseerd door een toename van het aantal werkende vrouwen. In Limburg is dit niet het geval.

Ook moet de loonwig – het verschil tussen loonkosten en nettoloon – worden verkleind. Op die manier wordt het voor werklozen financieel interessanter om te werken. Het is vooral bij de lage inkomens dat de werkloosheidsval optreedt. Immers, voor veel werklozen biedt de overgang naar werk weinig of geen financieel voordeel. De netto-inkomens kunnen worden verhoogd door een belastingvermindering voor werknemers en een verlaging van de socialezekerheidsbijdragen van de werknemers. Een verlaging van de fiscale en parafiscale druk heeft eveneens als gunstig gevolg dat de stimulans tot zwartwerk verzwakt. Het zogenaamde hobbywerk houdt een bepaalde groep van werklozen uit het normale arbeidscircuit.

Deze lastenverlichting moet gepaard gaan met het vereenvoudigen, herschikken en coherenter maken van de bestaande tewerkstellingsmaatregelen. Hier slaat de overregulering ongenadig toe. Er moet een screening gebeuren van alle bestaande ‘inschakelingsmaatregelen’. In welke mate zetten ze aan tot doorstroming naar het normale economische circuit? Of worden ze eerder misbruikt om de werkloosheidsuitkering veilig te stellen?

Bovendien moet de werkloze sterker geactiveerd en gemotiveerd worden om in te gaan op werkaanbiedingen en opleidingsaanbod. Dit kan gebeuren door in de werkloosheidsverzekering rechten en plichten van werklozen meer met elkaar in evenwicht te brengen. Men dient er dan ook vanuit te gaan dat de opleiding voor werklozen flexibel en vraaggericht kan worden georganiseerd. Bedrijven die landurig werklozen opleiden, moeten worden ondersteund.

Bedrijven die mensen aanwerven uit risicogroepen moeten op financiële middelen kunnen rekenen van de overheid. Waarom zou er geen rendementspremie kunnen komen ter compensatie van de lagere productiviteit van deze werknemers?

De overheid zou ook een onderzoek kunnen voeren naar een selectieve verlaging van de schoolplicht. Scholieren van zestien tot achttien jaar die schoolmoe zijn, zouden via een flexibel systeem van alternerend leren kunnen gaan werken en tegelijk naar school gaan.

Bevordering van de arbeidsparticipatie kan eveneens door de herinschakeling van 50-plussers in het arbeidscircuit.

Ten slotte moeten nog formules worden uitgewerkt om werknemersparticipatie interessanter te maken. Dit moet mogelijk zijn voor elk bedrijf, in de vorm van een flexibel, parafiscaal vriendelijk systeem. Financiële participatie kan tot een grotere betrokkenheid leiden van de werknemers bij het bedrijf. Bovendien kan participatie van het personeel een factor van verankering en mobilisatie zijn van het risicokapitaal. In een wereld waar de concurrentie steeds heviger wordt, moeten de Belgische ondernemingen, net als de buitenlandse, over participatiemechanismen kunnen beschikken waarmee bekwame en gemotiveerde medewerkers kunnen worden aangetrokken.

Johann Leten is algemeen directeur van de Kamer voor Handel en Nijverheid Limburg.

Johann Leten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content