HOUD HET GAZELLIG IN 2007!

Snelgroeiende bedrijven, zeg maar de Trends Gazellen, zijn van goudwaarde voor onze economie. Hoog tijd dat we ze wat meer verwennen, vindt Rudy Aernoudt.

In de lijst met 500 snelstgroeiende Europese bedrijven in 2006, komt de eerste Belgische naam slechts op de 75ste plaats. Nochtans, zoals de Amerikaanse economist David Birch eind de jaren negentig aantoonde, is een heel beperkt aantal ondernemingen verantwoordelijk voor de bulk van de arbeidscreatie: drie procent van de Amerikaanse bedrijven zorgt voor 70 procent van de tewerkstellingscreatie. Die snelgroeiende ondernemingen, lenig, flexibel en snel, doopte hij gazellen. “Kleine ondernemingen creëren meer jobs dan grote. Muizen, en in het bijzonder gazellen, zijn belangrijker voor het behoud en de creatie van jobs dan olifanten,” concludeerde hij op basis van zijn bevindingen.

Lotsverbondenheid als drijfveer. Tien jaar later wordt diezelfde oefening overgedaan in Vlaanderen. Uit de studie Durven groeien (Roularta, 2006) blijkt dat één procent van de ondernemingen zorgt voor 50 % van de jobcreatie en dat slechts vier procent van de ondernemingen groeigericht is. Diverse actoren hebben het belang van groeibedrijven goed begrepen en verwennen deze gazellen. De media, met Trends in de trekkersrol, maakt de jaarlijkse rangschikking van de snelste groeiers en kent prijzen toe aan verschillende categorieën van groeiers. Wallonië heeft zelfs een categorie voor de snelstgroeiende, door een vrouwelijke ondernemer geleide onderneming (de Gazelle L). De prijsuitreiking is een gathering event waarbij informele netwerking op een niet gedwongen manier plaatsgrijpt.

Een evaluatie van het Amerikaanse beleid toonde aan dat dergelijke netwerking tussen likeminded bedrijven en waarbij rolmodellen naar voor worden geschoven inderdaad de beste manier is om groei te bevorderen. Groei is immers niet alleen een kwestie van potentieel, maar ook van de intentie om te groeien. Daarbij is lotsverbondenheid, in de positieve betekenis van het woord, een essentiële drijfveer.

In diezelfde filosofie zijn ook de meer formele netwerken een zeer nuttig instrument voor groeiers. Netwerken waar groeiende ondernemers elkaar ontmoeten rond specifieke thema’s zoals voorraadbeheer, financiering, strategische marketing of joint ventures zijn zeer waardevol. België kent al een aantal goede initiatieven. Ik denk hier aan het Impulscentrum Groeimanagement voor Middelgrote Ondernemingen (iGMO) in Vlaanderen of zijn tegenhanger in Wallonië: de Académie pour la Croissance d’entreprises (ACE).

Volgens de Amerikaanse evaluatie moet een formeel netwerk, om efficiënt te zijn, focussen op de individuele ondernemer (en niet op de onderneming). De netwerken moeten ook georganiseerd zijn via peer learning (leren van de beste voorbeelden), gericht zijn op bestaande en aankomende ondernemers en belang hechten aan lokale enting. Idealiter wordt een dergelijk netwerk geleid door visionaire leiders. Maar aangezien die moeilijk te vinden zijn, kan een ‘second best’-oplossing erin bestaan dat managementprofessoren het netwerk leiden, maar wel steeds het principe heiligen dat ondernemers wensen te leren van ondernemers en dat professoren slechts een intermediaire rol vervullen. Vanzelfsprekend moeten de overheden ‘hands-off’ zijn. Wel kunnen zij de werkingskosten van zo’n netwerk gedeeltelijk op zich nemen. De Amerikanen schatten de kostprijs van een dergelijk netwerk op een half miljoen tot één miljoen dollar per jaar. Daartoe is een visionaire overheid nodig, besluit het rapport. De Amerikaanse overheid (Small Business Administration) is intussen de conclusies van het rapport in beleid aan het vertalen.

Zeven economische hoofdzonden. Maar ook de Belgische overheden wensen de groeibedrijven goed te verzorgen. De regionale overheden voorzien dan ook subsidies voor bedrijven die groeien. De groeipremie in Vlaanderen of de expansiepremie in Wallonië moet een extra duwtje in de rug geven van deze weldoeners voor onze economie.

Dat subsidiebeleid is opnieuw een sterk staaltje van niet-klantgerichtheid van de overheidsbedrijven. Een enquête van iGMO bij gazellen spreekt boekdelen. Op de vraag wat de overheid moet doen om bedrijven te helpen hun groeipotentieel te realiseren, antwoordt slechts twee procent van de ondernemingen dat subsidies een gedeelte van het antwoord zijn. Wat groeiondernemingen wél wensen, zijn lagere sociale lasten en belastingen, een flexibeler arbeidsmarkt en een vermindering en vereenvoudiging van de regelgeving.

Nu kan je wel stellen dat het beleid niet altijd kan luisteren naar de stem van de groeiondernemer, en dat die laatste de waarheid niet in pacht heeft. Maar het is wel opvallend dat de analyse van de ondernemers overeenkomt met academische benaderingen. Na een vergelijkende analyse van 117 landen door het World Economic Forum van Lausanne, zijn dat de zeven hoofdzonden van onze economie, de redenen met andere woorden waarom wij aan aantrekkingskracht verliezen (onze positie staat tussen haakjes):

– de efficiëntie van de belastingadministratie (115),

– de belasting als hinderpaal voor persoonlijk initiatief (115),

– de inflexibiliteit van de lonen (113),

– de arbeidsmarktregulering (110),

– de lasten van overheidsregulering (109),

– het belastingniveau (107),

– de overheidsschuld (103).

Het buikgevoel van de ondernemers komt dus wonderwel overeen met een meer academische benadering. Schaf dan ook de subsidies voor groeiers af, verlaag de belastingen en sociale lasten tot op het niveau van het Europese gemiddelde, maak de overheidsdiensten efficiënter, vereenvoudig voorts de regulering en financier netwerken. Zo wordt het ook in België nog best gazellig in 2007.

De auteur, secretaris-generaal van het Vlaams Departement voor Economie, Wetenschap en Innovatie, schrijft deze column in persoonlijke naam. Reacties: rudy.aernoudt@trends.be

De column ‘De blik van … ‘ verschijnt wekelijks, met Johan Van Overtveldt en Rudy Aernoudt in beurtrol.

Rudy Aernoudt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content