Hoge Raadsels voor Financiën

Voor de Hoge Raad voor Financiën hoeft een verlaging van de belastingdruk op vennootschappen blijkbaar niet. Het advies van Emiel van Broekhoven, zelf lid van de Hoge Haad voor Financiën, om de vennootschapsbelasting wél drastisch te verlagen, werd echter “vergeten” in het bewuste verslag van de Raad. Hij zet daarom hieronder de puntjes op de ‘i’.

P remier Guy Verhofstadt (VLD) heeft een raadseltje bedacht: hoe verlaag je de vennootschapsbelasting zonder dat het de schatkist wat kost? Minister van Financiën Didier Reynders (PRL) is niet voor één gat te vangen en vroeg wijselijk raad aan een genootschap rekenwonders, beter bekend als de Hoge Raad voor Financiën (HRF) . Deze denktank van het ministerie van Financiën heeft de jongste jaren middels gefundeerde adviezen een stevige reputatie opgebouwd. Maar om Verhofstadts raadsel op te lossen, kon ook de HRF niet anders dan een ei van Columbus leggen. Het antwoord van de HRF kwam erop neer de belastinggrondslag te verhogen om de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief te compenseren. Dat maakt uiteraard niet het minste verschil met de beginsituatie: de belastingdruk op de vennootschapswinsten blijft even hoog. Tenzij bepaalde categorieën belastingplichtigen, zoals de KMO’s, meer voor de “belastingverlaging” zullen opdraaien.

Hoe kan het dat de twaalf intelligente leden van de HRF hun handtekening onder zo’n absurde oefening zetten? Drie van hen (Cynthia Van Hulle , professor KU Leuven ; Jef Vuchelen , professor VUB en Emiel Van Broekhoven , hoogleraar UA ) horen tot het VLD-contingent, twee (F. Baltus , fiscalist en B. Jurion , professor ULG ) zijn van PRL-signatuur. Hoe is het mogelijk dat een bijna voor de helft liberaal college een status-quo van de vennootschapsbelasting adviseert? Het advies van de HRF zou bij elkaar geschreven zijn door de (politiek gekleurde) studiedienst van Financiën zelf, met een beperkte inbreng van de eigenlijke leden van de HRF. De adviezen van een aantal leden werden in het eindverslag zelfs simpelweg “vergeten”.

Een van de HRF-leden die zijn advies niet in dat verslag terugvond, is Emiel van Broekhoven. De hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen is echter niet gewoon een blad voor de mond te nemen. Hier volgt zijn advies dat in het verslag had moeten staan.

* * *

De hervorming van de vennootschapsbelasting moet minstens streven naar een tarief van 37,5% of naar 33,33%. Voor kleine ondernemingen zelfs naar 25% of 20%. En de enige weg vooruit voor de aanslagvoet in de Belgische vennootschapsbelasting is een nog verdergaande verlaging.

Hieronder argumenteer ik beknopt deze noodzakelijke evolutie van de vennootschapsbelasting. Dit artikel is geenszins als een ‘lek’ te beschouwen. Want noch deze stellingen, noch andere evidenties inzake de vennootschapsbelasting zal men terugvinden in het uitgelekte verslag van de Hoge Raad voor Financiën, dat mee onder mijn naam zal verschijnen. Niet dat ik mijn opinies en vragen niet zou hebben geformuleerd, maar “men” blijkt ze vergeten te hebben. Mijn opinie werd dus gewoon weggedrukt. En dat zint deze discipel van Keynes en Friedman niet. De belangrijke opinie (die ik deel) van Professor Frans Van Istendael (KUL) werd trouwens ook verzwegen. Als iedereen meent publiek te kunnen gaan, dan maak ik mijn advies aan de Raad ook maar publiek. Misschien is dan het moment aangebroken om, hoe moeilijk ook, tot een werkbare synthese te komen.

Tussen 1990 en 2000 werd de vennootschapsbelasting in België geleidelijk opgevoerd, van een effectieve aanslagvoet van 33% naar een effectieve aanslagvoet van 44%. Alle takken van het bedrijfsleven, tenzij de holdings, de energie- en de financiële sector (waar telkens andere verklarende factoren meetellen), dragen in gelijke mate bij. Eigenlijk hebben de bedrijven dus via de verhoogde vennootschapsbelasting buiten verhouding de Belgische toetreding tot de Economische en Monetaire Unie(EMU) gefinancierd.

De vennootschapsbelasting brengt nu ongeveer 20% op van het totaal van de geïnde belastingen (personenbelasting + vennootschapsbelasting). Dat is evenveel als in de jaren zeventig. Toen hadden veel grote bedrijven echter nog nationale monopolieposities, zodat ze de hoge aanslagvoet op de consument konden afwentelen. Door het verdwijnen van die nationale concentraties, is een dergelijk hoge vennootschapsbelasting op grote ondernemingen onverantwoord.

De belasting van 44% op bijna alle bedrijven is zelfs 4% hoger dan het officiële maximumtarief van 40%, wegens de “loodgieterstechniek” van de “verworpen uitgaven”. Ondernemen in België doe je dus tegen een aanslagvoet die momenteel 1100 basispunten of een derde hoger ligt dan in de Verenigde Staten, het referentieland van alle grote ondernemingen. In de VS is bovendien overvloedig risicokapitaal aanwezig, kan toppersoneel op aangepaste wijze worden vergoed, en zijn de arbeidsvoorwaarden een stuk soepeler.

Intussen groeit het bruto binnenlands product (BBP) in België tegen een gemiddelde van 2,5%, dus ook een stuk onder het Amerikaanse. De aanhoudende afvloei van kapitaal is een stille getuige van een te hoge Europese belasting op kapitaal. Met de interpretatie die de Europese Centrale Bank nu aan de Maastricht-inflatienorm van 2% geeft, zal de monetaire politiek dat tij zeker niet helpen keren.

Dublin en Amsterdam worden intussen door Fortune aangeduid als belangrijker zakencentra dan Brussel. In de jongste tien jaar is de controle over de meeste holdings en het grootkapitaal en de verzekeringsmaatschappijen in buitenlandse handen overgegaan. Ondernemingen die risicodragend kapitaal nodig hebben, trekken naar de Nasdaq of naar de Neuer Markt en niet naar Brussel. Multinationale ondernemingen willen alleen nog met België te maken hebben zolang er coördinatiecentra zijn – en Europa wil dat die tegen 2009 afgeschaft zijn.

Als men daarom de voorwaarden voor risicodragend ondernemerschap in België wil bewaren, ook nadat de coördinatiecentra verdwenen zullen zijn, dan moet de aanslagvoet voor de grote ondernemingen concurreren met de Amerikaanse. En dat wil zeggen: substantieel lager zijn. Of dan moet België andere methoden van belasting (zoals kost-plus-taxatie) op grote concurrerende ondernemingen en hun toppersoneel toepassen. Als België althans nog wil meespelen met omliggende landen zoals Nederland, die dit alles veel vroeger, vlugger en beter begrepen hebben en de beslissingscentra van hun grote ondernemingen in eigen land bewaard hebben.

Fiscale neutraliteit gewenst

Niet alle bedrijven opereren onder de vennootschapsbelasting. De grote meerderheid van de Belgische bedrijven zijn klein en kiezen voor de personenbelasting. Alleen bedrijven die de bescherming van het vennootschapsstatuut belangrijk vinden, zodat ze de rompslomp en formaliteiten erbij in koop nemen, kiezen voor de vennootschapsbelasting. Fiscaliteit speelt altijd een rol, maar de hoofdzaak van de keuze voor het vennootschapsstatuut is en blijft de bescherming van het persoonlijk vermogen tegen de zeer reële risico’s van het ondernemerschap. De vennootschapsvorm creëert eveneens duidelijke spelregels voor de kapitaalinbreng en de controle over de risicodragende ondernemingen.

Onder de huidige aanslagvoeten wordt een fiscale neutraliteit tussen de personenbelasting en de vennootschapsbelasting gekarakteriseerd door een verhouding tussen de topaanslagvoet in de personenbelasting van 55%, en de aanslagvoet in de vennootschapsbelasting van 40% voor grote bedrijven. Na betaling van de vennootschapsbelasting en de voorheffing van 25%, is de totale belastingdruk op dividenden eveneens gelijk aan 55%. Wanneer dus de topaanslagvoet in de personenbelasting naar 50% daalt, moet het tarief van de vennootschapsbelasting naar 33,33% dalen, opdat ondernemers tenminste de vennootschapsvorm in functie van eenzelfde graad van relatieve risico-indekking zouden kunnen kiezen. Maar voor kleinere ondernemingen en start-ups, waarvoor de relevante aanslagvoet in de personenbelasting bijvoorbeeld slechts 40% bedraagt, daalt de nieuwe corresponderende aanslagvoet in de vennootschapsbelasting zelfs naar 20%.

Dat is maar één technische reden voor een gereduceerd tarief voor kleinere ondernemingen. Er zijn andere economische motieven: het grotere relatieve risico dat kleine ondernemingen dragen, de grotere administratieve overhead van die bedrijven, de slechtere toegang tot de kapitaalmarkt. Als de voorheffing op inkomsten uit aandelen in Europese context echter naar 20% (van de huidige 25%) daalt, dan worden de neutrale aanslagvoeten in de bovenstaande zin respectievelijk 37,5% voor de grote ondernemingen, en 25% voor de kleinere ondernemingen. Het voorgaande is de minimale daling van de vennootschapsbelasting die noodzakelijk is om de bestaande neutraliteit tussen ondernemen in een vennootschap of als privé-persoon te handhaven.

Tussen 1990 en 2000 stegen de opbrengsten van de personenbelasting met gemiddeld 6,6%, en die van de vennootschapsbelasting met gemiddeld 13,5%, dus iets meer dan het dubbele. Van 1990 tot 2000 steeg ook het aandeel van de vennootschapsbelasting in het totaal van vennootschaps- plus personenbelasting van 15% naar 20%. Zoals al geargumenteerd, heeft het economisch noch sociaal zin om in het huidige internationale fiscale klimaat de opbrengst van de vennootschapsbelasting in de totale belastingopbrengst verder te laten stijgen.

“Sociale belasting” is misvatting

Wil men álle ondernemingen, en niet alleen de hightechbedrijven, weer een eerlijke kans geven op het internationale schaakbord, dan moet de aanslagvoet in de vennootschapsbelasting op internationaal competitief niveau gebracht worden. Een eerste concreet doel moet zijn het aandeel in het totaal over een aantal jaren terug naar 15% te brengen. België moet dan tegen 2009 een belastingniveau van vennootschappen bereikt hebben waarbij de Belgische en internationale ondernemingen in België willen opereren zonder coördinatiecentra.

Het is een populaire misvatting dat de belasting op vennootschappen door de eigenaars van een onderneming wordt gedragen, en dat het dus een “sociale of herverdelende” belasting zou zijn. Want de vennootschapsbelasting is een eigenaardig soort belasting, omdat ze typisch wel betaald wordt door de onderneming, wat niet wil zeggen dat de aandeelhouder van die onderneming ze ook zal dragen. Een additionele belasting op een vennootschap zal ofwel worden afgewenteld op de koper van het product, of op de toeleveranciers, of op het personeel, of op het outputvolume, tot wanneer een normale opbrengstvoet op kapitaal bereikt wordt. De vennootschapsbelasting is een soort indirecte belasting die met grote omzichtigheid moet worden gehanteerd, als een regering geen sociaal masochisme wil gaan bedrijven. En van de eurozone verplaatst de aandeelhouder zich vlot naar bijvoorbeeld Zürich. Een regime van hoge vennootschapsbelasting in één regio van een Economische en Monetaire Unie instandhouden, is dus bijzonder contraproductief. Want de hoofdzetels van de ondernemingen verplaatsen zich. Een hoge vennootschapsbelasting op mobiele ondernemingen, zoals degene die op Europese en op wereldschaal opereren, doet de ondernemingen zeker geen deugd.

De auteur is hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en lid van de sectie fiscaliteit van de Hoge Raad voor Financiën.

Emiel Van Broekhoven

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content