Uit recente cijfers blijkt dat bijzonder veel studenten in de loop van het jaar of tijdens de vakantiemaanden wat bijverdienen. Hoeveel mag dat exact zijn?
Twee vragen moeten daarbij worden beantwoord. Hoeveel mag je verdienen voordat je zelf belasting betaalt? En hoe hoog mag het inkomen zijn voordat een student niet langer fiscaal ten laste van zijn ouders is?
Die vragen zijn op zich niet zo moeilijk te beantwoorden. Maar men moet er steeds weer rekening mee houden dat de grensbedragen elk jaar worden aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Vandaar dat een en ander van jaar tot jaar opnieuw moet worden bekeken.
Minimum. Een student die beroepsinkomsten verwerft, is altijd afzonderlijk belastbaar op dat inkomen. Zijn beroepsinkomsten worden nooit bij die van zijn ouders opgeteld. In de veronderstelling dat de student in kwestie nog niet gehuwd is, wordt hij fiscaal als een alleenstaande beschouwd (ook als hij nog bij zijn ouders inwoont). Het gevolg is dat hij recht heeft op het belastingvrij minimum waarop alleenstaanden recht hebben. Voor het aanslagjaar 2003 – en dus voor de inkomsten van het kalenderjaar 2002 – is het belastingvrij minimum voor alleenstaanden (na indexaanpassing) gelijk aan 5480 euro. Een (ongehuwde) student die netto niet meer dan dat bedrag aan belastbare inkomsten heeft, betaalt dus geen belasting. Hij zal in voorkomend geval recht hebben op de terugbetaling van de ingehouden bedrijfsvoorheffing. Maar daarvoor is dan wel vereist dat hij in eigen naam een aangifte in de personenbelasting indient.
Bestaansmiddelen. De tweede vraag is van een heel andere aard. Hoeveel mag een student bijverdienen voordat hij fiscaal niet langer ten laste van zijn ouders is? Om als persoon ten laste in aanmerking te komen, is om te beginnen vereist dat men op 1 januari van het aanslagjaar nog deel uitmaakt van het gezin van de belastingplichtige. Voor een student zal die voorwaarde meestal geen probleem zijn. Zelfs als een student ‘op kot’ is, wordt hij doorgaans nog geacht deel uit te maken van het gezin van de ouder(s) waarmee hij voor de rest nog samenwoont.
Voorts is vereist dat de bestaansmiddelen die men heeft een bepaald plafond niet overschrijden. Voor het aanslagjaar 2003 (inkomsten van 2002) is dit plafond, index-aangepast, in het algemeen gelijk aan 2010 euro.
Voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die zelf als een alleenstaande wordt beschouwd, gelden evenwel hogere grenzen. Zij mogen (voor het aanslagjaar 2003, aangepast aan het indexcijfer) ten hoogste 3480 euro aan nettobestaansmiddelen hebben. En in de veronderstelling dat het gaat om een gehandicapt kind dat ten laste van een alleenstaande is, geldt een nog hogere grens: 4010 euro.
Vrijstelling. Daarmee is het verhaal niet af. Sedert het aanslagjaar 2002 moet rekening worden gehouden met een belangrijke nieuwe regeling. Bij de hervorming van de personenbelasting heeft de wetgever beslist dat de onderhoudsgelden die aan kinderen worden betaald, nog slechts gedeeltelijk als bestaansmiddelen in aanmerking moeten worden genomen. Een eerste schijf wordt vrijgesteld. Het basisbedrag van die vrijgestelde schijf is gelijk aan 1800 euro. Aangepast aan het indexcijfer gaat het voor het aanslagjaar 2003 om een bedrag van 2120 euro.
Voor de betrokkenen is die vrijstelling uiteraard een goede zaak. Maar de berekening is niet eenvoudig. Vooral, omdat niemand op dit ogenblik met absolute zekerheid kan zeggen hoe zij exact moet gebeuren.
Voorbeeld. Neem het voorbeeld van een student die na de echtscheiding van zijn ouders inwoont bij zijn vader of moeder, en die van de andere ouder een maandelijkse onderhoudsuitkering krijgt van 250 euro. Hoeveel mag zo iemand nog bijverdienen voordat hij zijn statuut van persoon ten laste verliest? In het voorbeeld verkrijgt de student op jaarbasis 12 keer 250 euro, of samen 3000 euro onderhoudsgeld. Voor de berekening van de toegelaten bestaansmiddelen mag een eerste schijf van 2120 euro buiten beschouwing worden gelaten. Onduidelijk is evenwel of dit bedrag als een bruto- dan wel als een nettobedrag moet worden begrepen (onderhoudsgelden worden voor de berekening van de toegelaten bestaansmiddelen immers slechts voor 80% in aanmerking genomen). De vraag is dus of men die 2120 euro mag aftrekken van de bruto ontvangen onderhoudsgelden (in het voorbeeld : 3000 euro – 2120 euro = 880 euro), dan wel van de netto-onderhoudsgelden (3000 euro x 80% = 2400 – 2120 = 280 euro).
Gezien deze onduidelijkheid houdt men in de praktijk voorzichtigheidshalve best rekening met het slechtste scenario: de brutoaftrek. In het voorbeeld blijft er dan bruto nog 880 euro onderhoudsgeld over. Netto is dat (880 x 80% = 704 euro).
Hoeveel de student nog mag bijverdienen, hangt vervolgens volledig af van zijn persoonlijke en gezinssituatie. Als de ouder waarvan hij nog ten laste is, inmiddels hertrouwd is, mogen zijn nettobestaansmiddelen voor het aanslagjaar 2003 niet meer bedragen dan 2010 euro. In het voorbeeld heeft hij dan nog een nettomarge van (2010 euro – 704 euro =) 1306 euro.
Is de ouder waarvan hij ten laste is niet hertrouwd, dan ligt de grens van de toegelaten bestaansmiddelen voor het aanslagjaar 2003 op netto 3480 euro. De nettomarge bedraagt dan in het voorbeeld nog (3480 euro – 704 euro =) 2776 euro. En gaat het in dat laatste geval om een student die gehandicapt is, dan mag hij voor het aanslagjaar 2003 netto 4010 euro bestaansmiddelen hebben; zodat zijn nettomarge in het voorbeeld dan stijgt naar (4010 euro – 704 euro =) 3306 euro.
Jan Van Dyck
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van ‘Fiscoloog’.
Veel hangt af van de gezinssituatie.