HOEVEEL BTW OP BEDRIJFSWAGENS ? Wanneer eindelijk duidelijkheid ?

Aan heel veel werknemers, bestuurders of werkende vennoten wordt een bedrijfswagen ter beschikking gesteld. Die wagen dient vooral voor hun verplaatsingen in dienstverband. Maar daarnaast kunnen ze de auto ook gebruiken voor het woon-werkverkeer en voor hun privé-verplaatsingen : vakantiereizen, familiebezoeken, boodschappen…

VOORDEEL.

Op fiskaal gebied veroorzaakt een bedrijfswagen tal van problemen. Zowel inzake direkte belastingen als BTW.

Wat de direkte belastingen betreft, wordt het voordeel dat uit het privé-gebruik van dergelijke wagens voortvloeit, geacht een belastbaar voordeel te zijn van alle aard. De raming van dit voordeel gebeurt op forfaitaire wijze : door het aantal privé-kilometers te vermenigvuldigen met een forfaitaire kilometerprijs waarvan de hoogte afhankelijk is van de fiskale PK van de wagen. Met dien verstande dat het aantal privé-kilometers dat in aanmerking wordt genomen, tegenwoordig per jaar niet lager mag zijn dan 5000.

Het aldus berekende voordeel van alle aard mag vervolgens verminderd worden met de tussenkomst die de werknemer, bestuurder of werkende vennoot in voorkomend geval aan zijn werkgever of vennootschap betaalt. Het saldo is als beroepsinkomen belastbaar.

En op het gebied van de BTW ? Daarover bestaat op dit ogenblik de grootst mogelijke verwarring. Niemand weet immers nog te vertellen hoe de BTW ten aanzien van bedrijfswagens korrekt toegepast moet worden. De oorzaak daarvan ? Op de eerste plaats, de onduidelijke wettekst, en op de tweede plaats, de BTW-administratie die nu ongeveer drie jaar geleden liet verstaan dat de berekeningswijze van de BTW op bedrijfswagens veranderd zou mogen worden, maar zich sindsdien in het grootst mogelijke stilzwijgen heeft gehuld.

Tot begin de jaren negentig waren de principes ter zake nochtans zeer duidelijk. Als een onderneming een bedrijfswagen ter beschikking stelt van een werknemer, om daarmee privé-verplaatsingen te doen, dan vindt in principe een met BTW belastbare dienstprestatie plaats.

GRATIS.

Vooraleer er van BTW sprake kan zijn, is weliswaar vereist dat de dienstprestatie onder bezwarende titel (en dus niet gratis) gebeurt. Maar dat stelt ten aanzien van bedrijfswagens geen enkel probleem. Want, ofwel betaalt de werknemer voor het privé-gebruik dat hij van de bedrijfswagen maakt, en dan gaat het onbetwistbaar om een dienst onder bezwarende titel. Ofwel betaalt hij niets, en krijgt hij de wagen zogezegd gratis ter beschikking. Maar dit kosteloos karakter is slechts schijn. Een bedrijf geeft niet gauw iets gratis weg. Wie een loon ontvangt, heeft daarvoor gewerkt. Wie een bedrijfswagen ter beschikking krijgt, heeft daarvoor eveneens gewerkt. Het werk vormt de tegenprestatie voor de vergoeding in natura. De terbeschikkingstelling van de bedrijfswagen is dus hoegenaamd niet gratis, maar de beloning voor het gepresteerde werk. Het gaat dus wel degelijk om een dienst onder bezwarende titel.

BASIS.

Meteen zijn daarmee ook de voorwaarden vervuld om de BTW toepasselijk te maken. Blijft dan de vraag op welke basis de BTW aangerekend moet worden. Tot voor kort was de administratie daarover zeer duidelijk : de berekeningsgrondslag in het BTW-vakjargon spreekt men van de maatstaf van heffing is gelijk aan de prijs die de genieter betaalt. En voor zover hij niets betaalt (in geld), of een prijs die lager is dan het voordeel van alle aard zoals dat voor de toepassing van de direkte belastingen berekend wordt, is de maatstaf van heffing minimaal gelijk aan dat forfaitair geraamde voordeel. Het aldus berekende voordeel wordt dan wel geacht de verschuldigde BTW reeds te omvatten (de BTW komt er dus niet nog eens bovenop).

EVIDENT.

Tot zover de principes zoals die tot drie jaar geleden door de BTW-administratie werden voorgehouden en in de praktijk ook blijkbaar zonder veel diskussies en moeilijkheden werden toegepast.

Maar als men wat dieper op de zaken ingaat, zijn deze principes minder evident dan op het eerste gezicht blijkt. Ten aanzien van personenwagens geldt immers ook de regel dat de BTW-voorbelasting maximaal voor de helft binnen het BTW-stelsel gerekupereerd kan worden. Neem bijvoorbeeld een bedrijf dat volledig BTW-plichtig is, en dat een personenwagen aankoopt van 500.000 frank (exclusief BTW). Daarop drukt dan 102.500 frank BTW.

BTW-plichtigen hebben recht op rekuperatie van de betaalde voorbelasting. Wat wil zeggen dat het bedrijf de betaalde BTW van 102.500 frank in principe mag aftrekken van de BTW die het wegens gepresteerde leveringen of diensten aan de schatkist afdragen moet.

Maar zoals gezegd, is deze BTW-rekuperatie ten aanzien van personenwagens beperkt : maximaal de helft is aftrekbaar. Wat maakt dat het bedrijf in ons voorbeeld ten hoogste 51.250 frank van de betaalde BTW kan rekupereren. De overige helft blijft als kostprijs hangen.

DUBBEL.

Stel dat het bedrijf deze personenwagen als bedrijfswagen ter beschikking stelt van een kaderlid om er privé-verplaatsingen mee te doen. Zoals we hebben gezien, is op het voordeel dat daaruit voortvloeit, in principe BTW verschuldigd. Maar, zoals we ook hebben gezien, is deze bedrijfswagen nog bezwaard met een heel pak nooit gerekupereerde BTW (in het voorbeeld de helft van 102.500 frank). Wat maakt dat men in feite BTW aanrekent “op BTW”. Een vorm van dubbele belasting dus. En dat is in principe tegen de filozofie van het BTW-stelsel zoals dat in de Europese BTW-cenakels is uitgedacht, en nog steeds verder ontwikkeld wordt.

Vandaar dat men eind 1992 op zoek is gegaan naar een oplossing die deze dubbele belasting zoveel mogelijk moest uitschakelen, of alvast milderen. In een officieel nooit publiek gemaakte beslissing oordeelde de administratie dan ook dat de maatstaf van heffing ten aanzien van bedrijfswagens voortaan beperkt zou mogen worden.

In plaats dat de BTW berekend moet worden, uitgaande van het volledige voordeel van alle aard, zoals dat op het gebied van de direkte belastingen in aanmerking wordt genomen, zou de maatstaf van heffing nu beperkt worden tot een gedeelte van het aldus berekende voordeel van alle aard. Welk gedeelte ? Volgens de administratie zou men daarvoor moeten kijken naar de mate waarin de werkgever of de vennootschap de BTW in verband met de aankoop en de kosten van de wagen kan rekupereren.

In het hoger vermelde voorbeeld gold een aftrekbeperking van 50 %. Daaruit zou dan volgen dat het bedrijf de aan BTW te onderwerpen maatstaf van heffing ook zou mogen beperken tot 50 %. De andere helft van het voordeel zou aldus vrij blijven van BTW.

EUROPA.

Daarmee is men alleszins al een hele stap vooruit. En is het probleem van de dubbele belasting voor een groot deel opgelost. Maar dit wil niet zeggen dat daarmee alle problemen van de baan zijn. Op het gebied van de BTW moet men immers niet alleen rekening houden met wat in het Belgische BTW-wetboek te lezen staat, maar misschien zelfs nog meer met wat ter zake op Europees niveau gezegd wordt. Met wat in de zesde Europese BTW-richtlijn te lezen staat, en met de interpretaties die daaraan door het Europees Hof van Justitie gegeven worden.

Uitgaande van die Europese regels is nu in de praktijk twijfel gerezen of de oplossing die de administratie suggereert (de maatstaf van heffing beperken tot het percentage dat inzake de aftrekbaarheid van de BTW gehanteerd wordt), wel ver genoeg gaat.

ELEMENTEN.

De eerste vraag betreft de elementen die in aanmerking genomen worden om de maatstaf van heffing te berekenen. Zoals gezegd, gaat de administratie er totnogtoe van uit dat men in principe moet vertrekken vanuit de forfaitaire raming van het voordeel van alle aard zoals dat inzake direkte belastingen berekend wordt. Maar ook binnen de BTW-administratie blijken nu stemmen op te gaan om dat standpunt te verlaten en te kiezen voor een andere invalshoek. Die zou erin bestaan dat men ten aanzien van gratis ter beschikking gestelde bedrijfswagens (waarvoor dus geen prijs in geld moet worden betaald), uit zou moeten gaan, niet van het forfaitair geraamde voordeel, maar wel van de uitgaven die voor de wagen gedaan zijn. In de mate dat die uitgaven recht op aftrek van voorbelasting hebben gegeven, moet die aftrek nu worden rechtgezet (wegens de gratis terbeschikkingstelling) ; de maatstaf zou bijgevolg gevormd moeten worden door de uitgaven en alleen door die uitgaven waarvoor een recht op aftrek heeft bestaan.

Voorts zijn ook vragen gerezen over de mate waarin deze maatstaf van heffing vervolgens beperkt moet worden. Tot het percentage waarin de werkgever of vennootschap recht op aftrek heeft gehad ?

In de vakliteratuur zijn inmiddels stemmen opgegaan om te verdedigen dat deze maatstaf van heffing nog verder beperkt mag worden. Ja zelfs, dat ten aanzien van de terbeschikkingstelling van bedrijfswagens in veel gevallen zelfs helemaal geen BTW moet worden aangerekend. Met name, zolang het procentueel aandeel van het privé-gebruik lager blijft dan het percentage van de BTW dat in hoofde van de werkgever of vennootschap niet in aftrek kon worden gebracht.

Of die revolutionaire stelling door de BTW-administratie gevolgd wordt, is voorlopig nog onduidelijk. Alles is trouwens nog onduidelijk. Omdat de BTW-administratie nu drie jaar later nog steeds geen officieel standpunt ingenomen heeft. Het studiewerk duurt blijkbaar lang. Te lang.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content