Hoe (on)veilig zijn de Belgische pensioenfondsen?

Pensioenfondsen worden algemeen beschouwd als de zuurstof voor een pensioensector in financiële ademnood. Maar wat gebeurt er als die fondsen uw geld beleggen in bedrijven die in moeilijkheden raken of zelfs failliet gaan? Vaarwel pensioen?

Beeldt u zich eens in: u werkt pakweg veertig jaar voor een bedrijf en stort tijdens uw hele carrière een deel van uw loon in een pensioenfonds dat door de onderneming zelf werd opgezet. Meteen hebt u de zekerheid dat u op uw oude dag een aardig appeltje voor de dorst achter de hand hebt. Maar dan gaat het bedrijf failliet. En wat blijkt? Het gros van het pensioenfonds werd in eigen aandelen belegd. Meteen incasseert u twee klappen: u bent uw job kwijt, maar u kunt ook naar het kapitaal fluiten dat u al die jaren hebt bijeengespaard.

Fictie? Toch niet. Dat is onlangs gebeurd met het ter ziele gegane Amerikaanse energiebedrijf Enron. Enrons pensioenfonds, dat zwaar belegd had in eigen bedrijfsaandelen, ging mee kopje onder.

In ons land hebben zo’n 250 – overwegend grote – bedrijven een eigen pensioenfonds. Kan zo’n debacle ook in België? “Neen,” zegt Hervé Noël, ondervoorzitter van de Belgische Vereniging van Pensioenfondsen (BVPF). “In ons land voorziet de reglementering op de pensioenfondsen in een strikte beperking van de risicoconcentratie op één emittent, en in het bijzonder op de werkgever.”

Toch lijkt enige voorzichtigheid geboden. De Enron-affaire heeft alvast extra munitie in handen gegeven van de tegenstanders van pensioenfondsen: er zou onvoorzichtig worden omgesprongen met het pensioengeld van de werknemers, en te vaak kiezen ook Belgische fondsen voor zeer risicovolle beleggingen. Een kritiek die er net komt op een moment dat de nood aan aanvullende pensioenen zich scherper laat voelen. Alle economen zijn het erover eens dat ons systeem zonder fondsvorming ten dode opgeschreven is.

Pensioensparen wordt essentieel

Het verhaal is bekend: het aandeel gepensioneerden in de totale bevolking neemt toe. Daardoor moeten meer en meer actieven bijdragen tot het pensioen van de huidige generatie 65-plussers. Dat komt omdat België nu eenmaal een zogenaamd repartitiestelsel heeft: de huidige generatie van werkende Belgen betaalt voor de huidige gepensioneerden. Logisch gevolg is dat op de betaalbaarheid van de pensioenen een zware hypotheek komt te staan. Volgens het Planbureau zal het aantal gepensioneerden of 65-plussers ten opzichte van de actieve bevolking tijdens de komende vijftig jaar met 76,4% toenemen. In 2000 was het percentage gepensioneerden ten opzichte van de actieven (15-65-jarigen) 25,53%. Dat zal in 2050 gestegen zijn tot 45,11%. Meteen rijst de vraag of de pensioenen tegen die tijd nog betaalbaar zullen zijn. Er bestaan natuurlijk verschillende oplossingen binnen het huidige repartitiestelsel, zoals een verhoging van de pensioenleeftijd. Maar tegelijk is de invoering van een of andere vorm van doorgedreven kapitalisatie ook aangewezen.

Dat systeem van pensioensparen bestaat natuurlijk al in bepaalde vormen. Je hebt de pensioenfondsen die per sector of per bedrijf worden opgericht (de “tweede pijler”) en het individuele pensioensparen (de pensioenspaarfondsen of de zogenaamde “derde pijler”). Sommige economen zijn in hun voorstellen heel radicaal: zij pleiten voor een geleidelijke afbouw van het repartitiestelsel om over te gaan tot een systeem van zuivere kapitalisatie. Andere waarnemers van de pensioensector vinden dat te ver gaan. Chris Verhaegen, secretaris-generaal van de Europese Federatie van Pensioenfondsen (EFRP): “Kapitalisatie moet repartitie niet vervangen. Iedereen is het erover eens dat de fondsen een aanvulling blijven op het basispensioen.” Het repartitiesysteem is dominant en zal dat blijven. Gemiddeld 90% van de pensioeninkomsten in de EuropeseUnie is afkomstig van het repartitiestelsel. Zelfs in Groot-Brittannië, waar kapitalisatie al jaren ingeburgerd is, is het omslagsysteem goed voor 60% van de inkomsten.

Een rigide wet

Stappen naar kapitalisatie worden door politici maar met mondjesmaat aanvaard. Na jarenlang aanmodderen wil minister van Pensioenen Frank Vandenbroucke (SP.A) van de pensioenfondsen een van de steunpilaren van zijn actieve welvaartsstaat maken. Normaal gezien moet een nieuwe wet op de aanvullende pensioenen nog voor de zomervakantie worden goedgekeurd. Met die wet wil Vandenbroucke bereiken dat er meer sectorale fondsen worden opgestart. Politici beseffen wel dat een uitgebouwde tweede pijler onvermijdelijk is geworden, maar de meeste waarnemers vinden de wet op de aanvullende pensioenen too little en too late. Momenteel beschikken de Belgische pensioenfondsen over een reserve van 34,378 miljard euro. Ter vergelijking: het grootste Nederlandse pensioenfonds ABP-USZO is op zich alleen al goed voor een pensioenreserve 123,95 miljard euro.

“De nieuwe wet oogst veel kritiek wegens zijn rigiditeit,” zegt pensioenspecialist Koen De Ryck van Pragma Consulting. “Dat is niet geheel onterecht. Vooral op fiscaal vlak merk ik zwakke punten, zoals de belastingen op bijdragen. Dat staat ver af van het ideale model. Maar tegelijk zeg ik: iets is beter dan niets.”

De wijze waarop politici op de rem proberen te staan, blijkt ook uit de kritiek die geuit wordt op de manier waarop zo’n fonds moet worden opgestart. Grosso modo heb je als werkgever twee methodes om pensioenreserves aan te leggen. Enerzijds zijn er de pensioenplannen met een te bereiken eindkapitaal (de zogenaamde defined benefit of DB-plannen) en anderzijds de plannen waar een vaste bijdrage wordt betaald (de defined contribution of DC-plannen). De DB-plannen waren tot voor kort het populairst. De werknemer is zeker dat hij een vast bedrag krijgt als een percentage van zijn laatste loon. Maar ook DC-plannen hebben hun voordelen. Daar betaal je een vaste bijdrage, die dan wordt geïnvesteerd. Zulke plannen zijn administratief eenvoudig en hebben de voorbije jaren voor hoge beursreturns gezorgd.

Dat verklaart waarom zoveel fondsen overschakelen naar een DC-systeem. Die overgang is wel radicaal, zeker in Groot-Brittannië. Grote spelers als Barclays of Marks & Spencer garanderen werknemers niet langer een pensioenregeling die hen een vaste uitkering in het vooruitzicht stelt op basis van loon en dienstjaren. Nu moeten de werknemers overstappen naar een DC-plan waarbij er dus slechts één zekerheid bestaat: de werkgever zet maandelijks een bedrag opzij. Ernst & Young heeft dat systeem zelfs met terugwerkende kracht ingevoerd. Werknemers zijn daardoor van de ene dag op de andere gunstige garanties kwijt. Als ook de fondsen op het continent voor een dergelijke ommezwaai kiezen, zijn een pak werknemers minder zeker dat hen op hun 65ste een aardig spaarpotje wacht.

Te risicovolle beleggingen?

“Het is niet verwonderlijk dat DC-schema’s populairder worden,” zegt Chris Verhaegen. “Iedereen vindt er op een of andere manier wel zijn gading. De werkgever heeft slechts een beperkte aansprakelijkheid: het betalen van bijdragen. Bij een DB-plan heb je echter als werkgever de morele verantwoordelijkheid om over voldoende cash te beschikken om die pensioenen uit te betalen, waardoor er een veel grotere aansprakelijkheid op je schouders rust.”

Maar ook de werknemers zijn tevreden. DC-plannen zorgden bij een beurshausse voor interessante returns. Daarnaast zijn die plannen ook transfereerbaar. Je kunt ze dus meenemen wanneer je van werkgever verandert. Dat is bij DB-plannen erg moeilijk.

Maar het mes snijdt natuurlijk aan twee kanten. “DC mag dan nog zeer populair zijn, een paar slechte resultaten en het systeem komt zwaar onder druk te staan,” waarschuwt Koen De Ryck. “We hebben al twee jaar slechte resultaten opgetekend. Een derde jaar met een negatieve return zou dramatisch zijn. Het ziet er gelukkig niet naar uit dat dit het geval zal zijn. Maar je moet zelfs geen negatieve return optekenen. De enorme volatiliteit vind ik op zich ook al een probleem.”

Misschien is een combinatie van de beide systemen de beste oplossing. België telt vooral DB-plannen (90%), maar dat aandeel zal de komende jaren dalen. “Wij assisteren meer en meer bij gemengde financieringen in een pensioenplan. Dan worden de patronale bijdragen in een DB-plan gestort, en die van de werknemers in een DC-plan,” zegt Léon Brasseur, directeur bij de BVPF.

Naast de daling van de beurskoersen heeft de Enron-affaire vragen doen rijzen over het DC-systeem. Hervé Noël (Belgische Vereniging van Pensioenfondsen): “In tal van DC-plannen stimuleren bedrijven beleggingen in eigen ondernemingen. Die bijdrage van de werknemer in de pensioenrekening wordt vaak door het bedrijf aangevuld met een eigen contributie – de zogenaamde match – en dat opnieuw in eigen bedrijfsaandelen. Bovendien geldt voor de aangeslotene vaak een begrenzing op de verhandelbaarheid van de opgebouwde portefeuille. Daarbij bestaat in de Verenigde Staten maar een heel vage regeling over de mate waarin de portefeuille gediversifieerd moet zijn met verschillende risico- en rendementsstatistieken.” Amerikaanse DC-plannen blijken gemiddeld niet minder dan 32% eigen aandelen in portefeuille te hebben. Tot de top van de grootste DC-plannen behoren onder andere General Electric (27,5 miljard dollar), Verizon (19,6 miljard dollar) en Exxon Mobil (14,7 miljard dollar). In hun DC-plannen hebben zij respectievelijk 68, 56 en 64% eigen aandelen. Bij het plan van Enron was dat ongeveer 60%.

“België kent geen systeem van geïndividualiseerde rekeningen, noch bestaat er een bedrijfsmatching met eigen aandelen,” benadrukt Noël. “Bovendien is de risicoconcentratie in ons land kwantitatief strikt beperkt. De minimale reserves die de wetgever voorschrijft ter dekking van de pensioenbeloftes, mogen maar voor maximaal 5% belegd worden in aandelen of obligaties van een en dezelfde emittent. Dat is dus een strikte begrenzing van de sponsoraandelen.”

Voor het surplus aan reserves, de vrije reserve, is men wat soepeler. Hier kan maximaal 15% naar financiële activa van de eigen onderneming gaan. Uit onderzoek van de BVPF blijkt dat de Belgische pensioenfondsen sterk onder die grenzen blijven. Bij een staal van de grootste fondsen, goed voor nagenoeg 50% van de totale sectoractiva, werd een gemiddeld beleggingspercentage in sponsoreffecten van 2,1% van de totale reserves genoteerd.” Een goede zaak, vindt Koen De Ryck, want “die 5%-grens mag wat mij betreft gerust iets lager liggen.”

Zit er genoeg geld in kas?

Een tweede aspect waarmee de beheerders van een pensioen steeds meer rekening zullen moeten houden, is het muntrisico. De eurozone blijft uiteraard de thuismarkt voor de pensioenfondsen, met 56,4% van de aandelen belegd in euro en 90% van de obligaties. Daarnaast wordt nog een significant deel belegd in Amerikaanse aandelen (20%). Dreigen de fondsen geen grote verliezen te lijden bij ernstige wisselkoersschommelingen? Karel Stroobants, voorzitter van de Belgische vereniging van pensioenfondsen: “Een pensioenfonds kan zich perfect afdekken voor het wisselrisico, bijvoorbeeld door forward-contracten af te sluiten voor de munten waarin het belegt. Het kan dat doen op een passieve manier – alles of een deel altijd afdekken – of op een actieve wijze, door alleen af te dekken wanneer zij dit nodig acht.”

En dan is er nog de liquiditeit van het fonds. “Een deel van het kapitaal moet beschikbaar zijn voor eventuele uitbetalingen,” zegt Verhaegen. “Daarom moet je goed nagaan wat de leeftijdsstructuur van het fonds is. Er is altijd een deel van je portefeuille die je niet kunt of mag beleggen. Dan pas kun je beginnen nadenken over de beleggingsportefeuille. Hoe jonger de bevolking, hoe meer je op lange termijn kunt investeren en hoe meer je dus voor aandelen kunt kiezen. Normaal kiest een fonds voor een mix, zowel in soorten als in categorieën: aandelen, obligaties, private equity, immobiliën enzovoort.”

Volgens Noël – zelf ook beheerder van het Tractebel-pensioenfonds – is het voldoende om 2% van de activa als liquide bij te houden voor eventuele uitbetalingen. “Zolang je met een open fonds werkt, is er geen probleem. Het fonds voedt eigenlijk zichzelf. Er komen altijd nieuwe, jonge werknemers bij. En zij zitten normaal gezien voor decennia in het systeem. Dat laat ook toe om voor aandelen te kiezen met een lange investeringshorizon. Voor kortetermijnvolatiliteit hoef je hier niet meteen bang te zijn.”

Dit kenmerk van een pensioenfonds is zeer belangrijk. De fondsen zijn vandaag immers de enige institutionele beleggers die nog over langetermijnkapitalen beschikken, en dus echt kunnen investeren in risicodragend kapitaal. Maar Karel Stroobants stuurt een waarschuwing uit. “Jammer genoeg zien we een evolutie naar modellen waar de looptijd steeds korter wordt. DC-modellen waar de deelnemer zelf zijn asset allocatie kan kiezen, zijn daar een voorbeeld van. Daarom zijn de sectorfondsen voor mij een goede zaak. De asset allocatie blijft door het pensioenfonds gebeuren. En het risico dat de werknemer de sector verlaat en dus ook het fonds met zijn opgebouwde reserves, is kleiner dan bij een fonds met één werkgever.”

Je kunt er echter niet omheen dat de Belgische pensioenfondsen iets voorzichtiger zijn geworden. Als we naar de soorten activa kijken, wordt momenteel ongeveer de helft van de activa in aandelen belegd (49,9%) en ongeveer 40% in obligaties. In 1999 bedroegen de aandelenbeleggingen nog 53%. De BVPF geeft het zelf toe: “De daling van het percentage aandelen is een gevolg van de ongunstige prijseffecten op de financiële markten.”

Een lichte aanpassing die in niets te vergelijken is met de beslissing die de Britse distributeur Boots eind 2001 nam. Het fonds stapte toen plots over naar obligaties. Een geslaagde strategie, want tal van aandelen die vroeger in de Boots-portefeuille zaten, kregen eind vorig jaar zware klappen. “De rechten die werknemers in onze DB-plannen kunnen opnemen, zijn gelinkt aan hun loon. En dus draag je toch een grote verantwoordelijkheid. Wij kiezen voor absolute zekerheid. En we zijn drogisten, geen beleggers,” is de redenering van Boots.

“Wat Boots doet, is de slinger helemaal de andere richting uitsturen. Ik blijf zweren bij een gezonde asset mix. Die kan het pensioenfonds alleen ten goede komen,” zegt Noël. “Het Enron-verhaal is niet het proces van de pensioensystemen in kapitalisatie, maar wel van een fout beheer van die kapitalisatie. En in het bijzonder van onverantwoorde risicoconcentratie”.

Alain Mouton

Veel fondsen schakelen over naar een systeem van vaste bijdragen die in aandelen worden geïnvesteerd. Potentieel lucratief, maar het risico is enorm.

Het pensioenfonds van Enron had zwaar in eigen aandelen belegd. Met het faillissement was het personeel zelfs die zekerheid kwijt.

“We hebben al twee jaar slechte resultaten opgetekend. Een derde jaar met een negatieve return zou dramatisch zijn.”

(Koen De Ryck, Pragma Consulting)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content