Hoe de sportlobby werkt

Bezoldigde sportbeoefenaars vallen sinds begin dit jaar onder een volledig nieuw fiscaal stelsel. In twee woorden komt het erop neer dat de belastingdruk in hoofde van de sportbeoefenaars enigszins wordt gemilderd. Maar het belangrijkste is dat hun werkgevers – de sportclubs – het grootste gedeelte van de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet moeten doorstorten naar de schatkist.

In werkelijkheid is het allemaal een beetje ingewikkelder. Er zijn nogal wat voorwaarden. En de sportclubs moeten de nodige formaliteiten vervullen. Maar de essentie is: minder belasting voor de sportbeoefenaars en veel bedrijfsvoorheffing die door hun clubs niet moet worden doorgestort.

De aanleiding voor de wijziging? Om te beginnen, de vaststelling dat veel clubs liever buitenlandse sportbeoefenaars aantrekken. Want die genieten een gunstig fiscaal stelsel, met een bevrijdende bedrijfsvoorheffing van amper 18 %. Bovendien doen steeds meer Belgische sporters er alles aan om zich ook het fiscale statuut van buitenlandse sportbeoefenaar te kunnen aanmeten. Zij hopen zo ook toegang te krijgen tot de felbegeerde ‘bevrijdende bedrijfsvoorheffing’ van 18 %.

Hoe los je dat op? Op initiatief van verschillende leden van de toenmalige meerderheid en oppositie werd een tijdje geleden in het parlement een wetsvoorstel ingediend. Het voorzag in een typisch Belgisch compromis. Buitenlandse sportbeoefenaars die geruime tijd in België werken, zouden wat harder worden belast, terwijl alle bezoldigde sportbeoefenaars (en hun clubs) een aantal fiscale voordelen zouden krijgen. Het nieuwe stelsel zou een middenweg bewandelen tussen enerzijds de normale (zware) belasting en anderzijds het oogverblindende stelsel van de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van slechts 18 %.

Het voorstel sloeg aan. De Kamercommissie voor Financiën keurde het zonder problemen goed. De buitenlandse sportbeoefenaars die voldoende lang in België werken, hebben geen recht meer op de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18 %. Tegelijk krijgen zij, samen met alle andere Belgische sportbeoefenaars, recht op een belastingvermindering. Hun clubs zouden voortaan bovendien 50 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet meer moeten doorstorten. Dat helpt de pil van het verlies van de bevrijdende bedrijfsvoorheffing te vergulden. Sportbeoefenaars hebben immers in veel gevallen recht op een afgesproken ‘nettobezoldiging’. Als de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18 % wegvalt, wordt de brutobezoldiging fors duurder. De vrijstelling van doorstorting van 50 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing verzacht het fiscale leed. Die vrijstelling geldt trouwens voor alle bezoldigde sportbeoefenaars, inwoners en niet-inwoners.

Maar nog vooraleer de Kamer definitief over het wetsvoorstel zou stemmen, werd nog vlug een amendement ingediend en zonder verpinken goedgekeurd. Het trok de vrijstelling van de doorstortingsverplichting op van 50 naar 70 %, met de mogelijkheid voor de Koning om het percentage nog verder op te trekken naar 80 %. Voor het amendement werd slechts als ‘verantwoording’ gegeven dat het nieuwe percentage ‘meer opportuun lijkt’.

De lezer raadt het al. Nog voor de nieuwe wet op 1 januari van dit jaar in werking kon treden, heeft de Koning – lees, zijn minister van Financiën – vliegensvlug van zijn bevoegdheid gebruikgemaakt om het vrijstellingspercentage effectief te verhogen van 70 naar 80 %.

Wie een bezoldigde sportbeoefenaar werk geeft, mag vanaf begin dit jaar dus 80 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing bij zich houden.

Uiteindelijk komt dit erop neer dat de sportlobby er handig in geslaagd is de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18 % de facto veilig te stellen voor alle buitenlandse sportbeoefenaars. Reken zelf: voor een nettobezoldiging van 82 van een buitenlandse sportbeoefenaar moest een club vroeger 100 besteden (100 – 18 bevrijdende bedrijfsvoorheffing = 82). In de nieuwe regeling moet voor een nettobezoldiging van 82 bruto veel meer worden gebudgetteerd. Dat is – in de veronderstelling van een personen- belasting van ongeveer 50 % – iets in de buurt van 164. Maar van de in te houden bedrijfsvoorheffing (bij een tarief van 50 % is dat in het voorbeeld 82), mag de sportclub 80 % bij zich houden. Van de in te houden bedrijfsvoorheffing van 82 moet dus 65,60 niet worden doorgestort. De club is slechts 16,4 (82 – 65,60) bedrijfsvoorheffing kwijt. Voor het garanderen van een nettobezoldiging van 82 is bruto dus zelfs geen 100 meer nodig (als men alleen met de fiscale aspecten rekening houdt).

Conclusie: de sportlobby heeft formidabel werk gepresteerd. Via een omweg is de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18 % in grote lijnen (zij het in een andere gedaante) veiliggesteld. Meer zelfs: de sportclubs kunnen de brutofiscale kostprijs van al hun sportbeoefenaars – buitenlander of niet – voortaan beperken tot een niveau dat vergelijkbaar is met dat van de bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18 %.

Bovendien krijgen de meeste bezoldigde sportbeoefenaars er nog een fiscaal cadeau bovenop (in de vorm van een verlaagd tarief op een gedeelte van hun inkomsten). Is dat geen knap lobbywerk? (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content