Hoe (b)lauw is de VLD?

De VLD congresseert, de VLD regeert. Maar de diepblauwe liberale congrestekst steekt fel af tegen het flets blauwe regeringswerk. De VLD kampt daarom met een gigantisch geloofwaardigheidsprobleem, zo leert een rondvraag van Trends.

Wat is er nog liberaal in het economische beleid van de VLD? Dit congres lijkt veel op iemand die te biechten gaat en belooft dat hij morgen braaf zal zijn,” antwoordt economieprofessor Jef Vuchelen (VUB) op onze vraag of de VLD de voorbije jaren afdoende heeft bewezen dat de partij ook durft toe te passen wat ze nu in haar congrestekst bepleit. De professor is niet de enige wiens reactie in een cynisch sausje is gedrenkt. Nog 21 andere economen, vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, en politici (zie kader: De lijst van 22) kregen de vraag voorgeschoteld. De diepe kloof tussen retoriek en actie is een vaak terugkerend thema (zie kader: Vraag 1). De ontgoocheling is soms groot, het verlies aan geloofwaardigheid schrijnend. Zelfs het paradepaardje van de VLD – de lastenverlaging – moet het af en toe ontgelden. “De VLD heeft een strategie om de belastingen te verminderen, maar geen strategie om de uitgaven te drukken. Het gevolg is dat aan de beloofde daling van de belastingdruk geen geloof kan worden gehecht. Zolang de uitgaven niet dalen, kunnen ook de belastingen niet naar beneden,” zegt economieprofessor Paul De Grauwe (KU Leuven).

Bart Somers, voorzitter van de VLD, pleit verzachtende omstandigheden: “De VLD strijdt er dagelijks voor dat de principes die in de congresteksten zitten vervat in concrete beleidsmaatregelen worden omgezet. Maar we staan in de Vlaamse en Belgische politiek zeer vaak alleen. We beseffen ook dat het verwachtingspatroon van veel burgers en ondernemers in de mogelijkheden van de VLD om onze beginselen door te duwen hoger ligt dan de VLD in de Vlaamse en Belgische coalitieregeringen kan waarmaken.”

Toch zal de VLD veel verder zijn nek moeten uitsteken om haar geloofwaardigheid te herstellen. Maar dat is, gegeven de Belgische federale structuur, een bijzonder moeilijke onderneming (zie kader: Vraag 2). Bovendien lijkt het electorale gewicht dat de VLD in de strijd kan werpen almaar te verdampen. In een poging om het tij te keren, congresseert de VLD van vrijdag 20 mei tot en met zondag 22 mei in de Antwerpse Stadsschouwburg. Ei zo na was het een verkiezingscongres, nu is het een lofzang op het economische liberalisme, het basisfundament van de partij. Maar deze bocht naar rechts zal het leven van de paarse coalitie hoegenaamd niet makkelijker maken en dreigt de kloof tussen de regerende en de congresserende VLD nog verder uit te diepen.

Meer vrijheid, minder belastingen, meer individuele verantwoordelijkheid, meer globalisering. Dat is in een notendop het VLD-recept voor meer welvaart. Sluit nu de ogen en stel: de VLD heeft een absolute meerderheid in het parlement. Hoe zou ze dat recept in een beleid vertalen? En zou dat beleid op veel applaus kunnen rekenen?

Trends selecteerde 10 passages uit de congrestekst en legde die voor aan dezelfde 22 opiniemakers. Een selectie van hun commentaren op vijf stellingen uit de congrestekst kunt u hier lezen; hun commentaren op vijf andere stellingen (over vrijheid van ondernemen, de sociale zekerheid, de verschuiving van de belastingdruk, de koopkrachtgarantie voor uitkeringstrekkers en het complexe belastingsysteem) vindt u op onze website.

Stelling 1 uit de congrestekst: “Ook de overheid is een onderneming. Doordat verschillende overheidstaken worden uitbesteed, laten we het aantal ambtenaren op termijn dalen tot het Europees gemiddelde.”

Johan Van Gompel. “Akkoord. De tewerkstelling bij de overheid bedraagt ruim een kwart van de totale Belgische werkgelegenheid. In 1970 was dat nog maar 19 %. In Wallonië ligt het aandeel van de overheidstewerkstelling met bijna 40 % fors hoger dan in Vlaanderen. Dat is mee de oorzaak van het hoge overheidsbeslag op onze economie, wat zwaar weegt op onze concurrentiekracht.”

Remi Boelaert. “Helemaal niet akkoord met de eerste zin. De overheid is geen onderneming, maar bestaat uit democratisch gekozen beslissingnemers, die maximale collectieve welvaart als doelstelling moeten hebben.”

Rudi Thomaes. “Akkoord. Om het internationale gemiddelde te halen, moet België zowel de kwaliteit van zijn overheidsdiensten met ongeveer 5 % opkrikken als de primaire overheidsuitgaven met ongeveer 6 % verminderen.”

Stelling 2: “Ouder worden mag de werkgever niet meer kosten. Daarom moeten de sociale lasten voor werknemers vanaf vijftig jaar verder worden verlaagd. Bovendien stappen we over van weddeschalen gebaseerd op leeftijd en anciënniteit naar een verloning op basis van competentie en resultaat. ”

Roland Duchâtelet. “Akkoord. Nu worden oudere werknemers ontslagen of op brugpensioen gestuurd, niet omdat ze netto te veel verdienen, maar omdat de loonkosten te hoog zijn. Ze worden dus ontslagen omdat ze te veel belastingen betalen.”

Paul De Grauwe. “Het verminderen van de sociale lasten van ouderen is geen goed idee. We doen dit al voor jongeren, voor langdurig werklozen enzovoort. Door deze speciale tarieven wordt de druk meer en meer verschoven naar de steeds kleinere groep van werknemers die jong noch oud zijn. Die komen dan in de verdrukking.”

Johan Van Gompel. “We moeten er absoluut voor zorgen dat de werkgelegenheidsgraad onder de oudere bevolking toeneemt. De vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt van de 50- tot 64-jarigen kost ons jaarlijks 7 miljard euro (2,5 % van het bruto binnenlands product) aan uitkeringen en nog eens 12,5 % van het BBP omdat deze vervroegd gepensioneerden niet langer werken.”

Peter Vanden Houte. “Het selectief verlagen van de sociale lasten is economisch geen optimale oplossing. Momenteel is de subsidiëring van de vervroegde uittreding een factor die het arbeidsaanbod bij de 55-plussers artificieel beperkt. Zowel het bedrijf als de werknemer profiteren daarvan, op kosten van de belastingbetaler. Als je die systemen niet langer stimuleert, stijgt het arbeidsaanbod bij de 55-plussers, wat vermoedelijk meer marktconforme lonen oplevert.”

Walter Nonneman. “Deze stelling getuigt niet van economisch inzicht en is wellicht geschreven door een ambitieuze snotneus. Een belangrijke bron van productiviteitsverhoging is nog altijd on the job training. Het verlagen van de sociale lasten voor werknemers die ouder zijn dan vijftig zou een domme maatregel zijn. Waarom niet vanaf 49 of 51? Dit soort maatregelen compliceert de parafiscaliteit nodeloos en is wellicht ook strijdig met de antidiscriminatiewet.”

Frank Lierman. “Het nieuwe systeem van weddeschalen kan je alleen starten met personen die in het arbeidscircuit treden en hun carrière nog voor de boeg hebben. Je kunt de spelregels qua anciënniteit niet zomaar veranderen op enkele jaren van het pensioen van de betrokkenen.”

Philippe Muyters. “We moeten vertrekken van een levensloopbaan van veertig jaar en daarbinnen een nieuw contract sluiten tussen werkgevers en werknemers. Een verloning in functie van de prestaties en competenties, de afschaffing van de impliciete taks op langer werken, en kiezen voor een uitgesteld inkomen (de tweede pijler voor pensioen en gezondheidszorg) zijn elementen in dit contract.”

Stelling 3: “Er komt een hervorming van de werkloosheidsregeling. Daarbij zal het verzekeringskarakter van de werkloosheidsverzekering verder wordt versterkt. De duur van de werkloosheidsuitkering moet in verhouding staan tot de periode waarin iemand bijdragen heeft betaald. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de hoogte van de bijdragen. ”

Xavier Verboven. “We gaan ermee akkoord om de hoogte van de uitkeringen te verbeteren. Het zijn immers die uitkeringen waarvan de vervangingsratio het meest naar beneden is gegaan: van 45,7 % van het gemiddelde brutoloon in 1980 naar 27,3 % vandaag. De duur van de werkloosheidsuitkering beperken – in functie van de periode waarin iemand heeft gewerkt – kan voor ons niet, want daarmee geef je aan dat de werkloze verantwoordelijk is voor zijn of haar situatie, terwijl het in de eerste plaats de werkgevers zijn die verantwoordelijk zijn voor het creëren van jobs.”

Johan Van Gompel. “Het is belangrijker dat de uitkering niet leidt tot een werkloosheidsval, zoals dat vandaag in België het geval is. Dat impliceert dat de kloof tussen de uitkering en het inkomen dat diezelfde persoon heeft als hij aan het werk gaat, voldoende groot moet zijn en dat de uitkering beperkt moet zijn in de tijd.”

Guy Haaze. “Niet akkoord. Er bestaat geen correlatie tussen de periode waarin iemand bijdragen betaalt en de duur van de werkloosheid.”

Frank Vanhecke. “Akkoord naar de geest, maar de praktische uitwerking zien wij anders. De structurele werkloosheid is veel te hoog, vooral in Wallonië. Zonder een hervorming gaan we recht naar de budgettaire afgrond. Wij pleiten in eerste instantie niet voor een in de tijd beperkte werkloosheidsuitkering, wél voor een strakke disciplinering van langdurig werkzoekenden die hun uitkering verliezen als zij na om- of bijscholing een vacature weigeren in te vullen.”

Peter Vanden Houte. “Het idee van een beperking in de tijd is heel belangrijk, zoniet wordt de link tussen de hoogte van de uitkering en de hoogte van de bijdragen te duur. Bovendien is al heel vaak empirisch aangetoond dat mensen die hun uitkering dreigen te verliezen, gemakkelijker werk vinden.”

Stelling 4 “Volgens de Europese Commissie bedraagt de algemene belastingdruk in ons land 45,9 % van het BBP. De totale fiscale en parafiscale druk moet binnen een wettelijk vastgelegde tijdsspanne van tien jaar dalen naar het Europees gemiddelde of 40,7 %. ”

Jef Vuchelen. “De stelling is lachwekkend als je ziet wat er de afgelopen jaren is gepresteerd. De kans om een zeer grote stap in de richting van 40 procent te zetten, werd de afgelopen zes jaar gemist. Waarom zou het morgen wel lukken?”

Rudi Thomaes. “Ja. Omdat België nog steeds aan de wereldtop staat qua belastingdruk en we hierdoor heel wat werkenden en bedrijven afschrikken of zelfs wegjagen.”

Paul De Grauwe. “De vermindering van de belastingdruk is een lovenswaardige doelstelling. De VLD heeft echter geen geloofwaardigheid meer. Sinds 1999, toen de VLD in de regering stapte, is de totale belastingdruk niet gedaald, ondanks grote beloften om dit wel te doen. De daling van de personenbelastingen werd gecompenseerd door een stijging van andere belastingen. De regeringspartij heeft geen werk gemaakt van een vermindering van de overheidsuitgaven (als % van het BBP), en daarom kon de belastingdruk niet dalen.”

Peter Vanden Houte. “Tijdens het paarse regeringsbeleid zijn de overheidsuitgaven zeer fors toegenomen. De vergrijzing zal de uitgaven structureel met nog eens 5 % van het BBP opvoeren. Waar zal dan nog de financiële ruimte worden gevonden om de belastingdruk zo fors te verlichten?”

Xavier Verboven. “Niet akkoord. De Scandinavische landen bewijzen dat een hoge belastingdruk geen hinderpaal hoeft te zijn voor een hoge activiteitsgraad of een competitieve economie.”

Freddy Heylen. “Niet onmiddellijk. Minstens zo belangrijk als de hoogte van de belastingen is wat er met het geld wordt gedaan. De belastingen zijn in de Scandinavische landen zeker zo hoog als bij ons. Toch realiseerden deze landen de voorbije tien jaar een beduidend hogere werkgelegenheid en sterkere economische groei. Een belangrijk verschil is dat deze landen veel minder overheidsgeld besteden aan transfers naar structureel niet-werkenden (langdurig werklozen, bruggepensioneerden), en veel meer overheidsgeld toekennen aan onderwijs, actief arbeidsmarktbeleid, R&D en innovatie.”

Bart Verhaeghe. “Je moet naar 30 %. Het is bewezen dat een lagere belastingdruk een enorme hefboom kan zijn naar meer welvaart. We moeten uitblinken en een schokeffect teweegbrengen, zodat we kapitaal en investeringen kunnen aantrekken.”

Stelling 5: “In heel wat landen is er een duidelijke tendens om te komen tot een vlaktaks, waarbij de veelheid aan belastingtarieven wordt omgevormd tot één tarief. Als overgang naar een vlaktaks wordt het belastingsysteem verder vereenvoudigd tot 2 tarieven bij de personenbelasting: 20 % en 40 %. Op termijn moet de ‘fair taks’ evolueren naar een vlaktaks. ”

Paul De Grauwe. “Leve de vereenvoudiging van het belastingsysteem. Leve de vlaktaks. Waarop wacht de regering?”

Guy Haaze. “Niet akkoord. Alleen progressieve tarieven – met uiteraard een verantwoord maximum – kunnen een vlaktaks die voor de lage en middelgrote inkomens te hoog is, vermijden.”

Walter Nonneman. “Akkoord. Een vlaktaks met een vrijgesteld basisbedrag en één tarief voor inkomens boven het basisbedrag volstaan om de belasting progressief te maken.”

Remi Boelaert. “Niet akkoord. De progressiviteit van de tarieven is een essentieel kenmerk van de stelsels van personenbelasting die we in de westerse wereld kennen. Als je het beginsel dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen verlaat, ondergraaf je de beginselen van een rechtvaardige belasting. Een vlaktaks is niet nodig om een eenvoudige personenbelasting te realiseren.”

Frans Vanistendael. “Er is geen tendens naar vlaktaks. Er is sinds 1985 (de zogenaamde Reagan reform) internationale fiscale concurrentie om de toptarieven in de personenbelasting te verminderen en sinds de val van het communisme zijn er veel landen die voor de eerste maal een belastingsysteem opzetten met lage proportionele tarieven, waarmee ze denken te zullen rondkomen. Het proportionele tarief voor die belasting zal eerder tussen 40 % en 50 % procent schommelen. Dat is een pak hoger dan de 25 % die de voorstanders van een vlaktaks willen laten geloven.” Daan Killemaes

Daan Killemaes

“De VLD is opgeschoven van een gematigd liberale partij met een vrij duidelijk profiel naar een partij die hoe dan ook in de regering wil blijven en voor wie zo goed als alles bespreekbaar is.”

(Walter Nonneman, economieprofessor Universiteit Antwerpen)

“De situatie is eenvoudig: zolang de PS in Wallonië de plak zwaait, zal de realisatie van de VLD-programmapunten in België dode letter blijven.” (Johan Van Gompel, hoofd economic research, KBC Asset Management)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content