Het zuiden lokt

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Terwijl de Franse autobouwer Renault dramatisch desinvesteert in België, blijken de Belgische ondernemingen de belangrijkste Europese investeerders bij onze zuiderburen te zijn. Wat drijft “les petits Belges” ? De lagere lonen, de grotere markt, de productiviteit ? Zes bedrijfsleiders getuigen over zakendoen in Frankrijk.

De Belgische industriëlen zijn in 1996 uitgegroeid tot de “belangrijkste Europese investeerders in Frankrijk”. Dat zegt de Franse overheidsinstelling Datar/Invest in France Agency. In de loop van vorig jaar werden alweer 40 nieuwe Belgische investeringsdossiers overnames, greenfield-operaties of uitbreidingsinvesteringen in Frankrijk afgewerkt. In totaal controleren 170 Belgische groepen nu 390 “Franse” productie-eenheden, waarin 45.000 mensen werk vinden.

De gegevens van Datar moeten gerelativeerd worden in die zin dat ze niet spreken over absolute cijfers, want dan doen de Duitsers en de Britten beter. Maar als rekening wordt gehouden met het aantal bedrijven per capita van de bevolking spanden de Belgen in 1996 de absolute kroon. Sectoraal bekeken, treden de Belgen vooral op de voorgrond in de chemie, de metaalsector, landbouw en voeding, bouw en openbare werken, en textiel.

Voorbeelden van Belgische inplantingen in de loop van 1996 waren onder meer : Sioen, Pieters, D’Hollandia, Belgacom, Katoennatie, CMB, Spector, IBT, Rotec, Sterima, Zincpower, Ziegler, AG Plastics, Amylum, Lesage en Stow. In 1995 waagden onder meer de sprong : Glaverbel, Artal, Elex, Ardovries, Sunco, Aldia, Pinguin, Carglass, Pidy, Mercator/Decoster, Floris, Galloo en Wever & Ducré.

Die trek naar het zuiden heeft meer dan één oorzaak. Het vaakst geciteerd worden :

de loonkosten ;

de prompt beschikbare industriegrond ;

het gevoerde overheidsbeleid, l’acceuil ;

de mogelijkheid tot subsidies ;

de vaak uitstekend gekwalificeerde arbeiders ;

de met België best vergelijkbare productiviteit ;

het veroveren van een betekenisvolle markt ;

Eén bedrijfsleider stelde het heel cru. “Waarom Frankrijk ? Omdat het alles heeft wat je in België niet vindt”. De getuigenissen hieronder mikken op een ietsje meer nuance.

CORONA-LOTUS : “Significant loonverschil.”

Koekjesproducent Corona-Lotus is in Frankrijk aanwezig met eigen verkoop sinds 1980, met eigen fabrieken sinds 1989 : Biscuiterie Vander (Comines, Nord Pas-de-Calais) en Biscuiterie Le Glazik (Briec-de-l’Odet, Bretagne).

Omzet in Frankrijk 650 miljoen BEF, 110 werknemers.

“Corona-Lotus heeft de Benelux maar ook Frankrijk altijd als een thuismarkt beschouwd,” zegt gedelegeerd bestuurder Karel Boone, de voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). “Reeds lang voor onze eerste overname in 1989 waren we in Frankrijk met een eigen verkooporganisatie ( Corona Lotus France) aanwezig, de markt is er algemeen beschouwd vrij vergelijkbaar met de Belgische. Eind de jaren tachtig begonnen we uit te kijken naar mogelijke overnames. Waarom ? In onze business zijn regionale specialiteiten belangrijk. En : alleen via de aankoop van een lokale fabrikant konden we grotere volumes en meer omzet realiseren in Frankrijk. Zowel in Noord-Frankrijk als in Bretagne namen we een lokale speler over, allebei werden ze eerder artisanaal geleid door de eigenaar. Dat schiep meer problemen dan ons lief was. Pas vandaag hebben wij die overnames helemaal verteerd, na enig zweet en de nodige tranen. Zowel organisatorisch (planning) als technisch (productienormen) en commercieel hebben we geweldig moeten bijsturen. Achteraf beschouwd, hebben we ook te veel betaald. Toch bekijken we momenteel opnieuw volop de Franse markt, op zoek naar nieuwe opportuniteiten (overnames). Hét probleem in onze sector is dat de rendabiliteit van de Franse bedrijven al te vaak te wensen overlaat. En zoals de ervaring geleerd heeft, moet je veel tijd stoppen in het uittekenen van een goede interne organisatie. In Franse bedrijven is de kloof tussen de top en de basis doorgaans groter dan bij ons. Eens ze overtuigd zijn, blijken de Franse werknememers echter sterk gemotiveerd.

De all in-kosten van een gemiddelde Franse arbeider en een gemiddelde Franse bediende liggen 20 tot 25 procent lager, terwijl hij of zij netto met even veel naar huis gaat als in België. Een Frans topkaderlid durft wel eens meer kosten dan zijn Belgische collega. Tussen 1986 en 1996 evolueerden de Franse loonkosten in ieder geval ver beneden de Belgische. Men beweert soms wel dat de productiviteit in Frankrijk veel lager ligt, maar dat ervaren wij niet zo : qua productiviteit moeten de Fransen weinig onderdoen.

Het dient onderstreept dat de Belgische loonlast een echt gevaar inhoudt. Onze loonkosten moeten dringend verlaagd worden voor het te laat is. In België verliezen we daardoor permanent potentiële investeerders, die de voorkeur geven aan het buitenland.”

Ook Corona-Lotus, met hoofdzetel in Lembeke, stelt zich de vraag waar het best nieuwe producten kan aanmaken. Karel Boone : “Feit is dat we in België over heel wat knowhow beschikken, en daarom hebben we hier veel producten ontwikkeld. Maar als de productie zeer arbeidsintensief is, dan kan Frankrijk een uitweg bieden : het product kan er op een aanvaardbaar prijsniveau worden aangemaakt. De wijze waarop de autoriteiten er een potentiële investeerder ontvangen, is totaal anders en in ieder geval efficiënter dan in België. Om u een voorbeeld te geven ; een van de drie Corona-Lotus-fabrieken in Vlaanderen ligt in Meise, waar we in 1979 Biscuiterie Ribert kochten. Welnu, pas enkele jaren geleden hadden we uiteindelijk alle noodzakelijke vergunningen op zak voor uitbreidingsinvesteringen. En iedereen weet dat het met de dag moeilijker wordt.

Het milieubeleid in Frankrijk is consistent maar realistisch, anders dus dan bij ons. In het Noord-Franse Comines, net over de grens, waar we in 1993 een nieuwe productievestiging bijbouwden, kwam op zes maanden tijd alles voor de bakker. De burgemeester van Comines nam, op eigen initiatief nota bene, een resem “bedrijfsvriendelijke maatregelen”. We spreken hier over een gemeente die enkel en alleen door de bedding van de Leie gescheiden is van België. Waarom kan zoiets in ons land niet ?”

REYNAERS INTERNATIONAL : “Een markt.”

Aanwezig in Frankrijk met een verkooporganisatie (inmiddels zes representatiekantoren) sinds 1984 en met twee bedrijven : Reynaers sarl (greenfield, 1985) en Alunion (overname, 1996).

Omzet in Frankrijk : 1,5 miljard BEF ; 150 werknemers.

“Onze bedoeling in Frankrijk was van meet af aan duidelijk : een markt veroveren,” vertelt Martine Reynaers, gedelegeerd bestuurder van Reynaers International, de Duffelse producent van aluminiumsystemen. “We deden dat stapsgewijs, eerst met een vertegenwoordiger (1984), vervolgens (1985) met een filiaal in Parijs ( Reynaers sarl) en met de aankoop (1991) van het Franse distributienet van Sudral (Bordeaux). In 1996 namen we Alunion over van Pechiney. Die laatste stap was ongetwijfeld de belangrijkste. Pechiney verkocht in het kader van de privatisering. We kenden Alunion reeds lang via een zakelijke relatie en haalden de buit binnen omdat we zo snel reageerden (in drie maanden was de deal rond). We betaalden 70 miljoen Franse frank voor een kmo die om en bij de 250 miljoen FF omzet realiseerde en onze bestaande activiteiten in Frankrijk haast perfect aanvulde.

Alunion was wel verlieslatend, en het is dat vandaag (één jaar na de overname) nog steeds. Maar dat is niet abnormaal : het bedrijf werd vroeger aan zijn lot overgelaten en wij slepen nu de niet geringe herstructureringskosten mee. Bovendien moeten we een licht depressieve markt trotseren. Maar we hebben het bedrijf inmiddels wel helemaal opnieuw weten te positioneren. Via een spraakmakende marketingcampagne, via responsabilisering van het personeel en via de kwaliteit van onze aluminiumsystemen. Voordien heerste hier een typisch mentaliteit van een Franse staatsonderneming. De mentale ommezwaai lukte echter goed.

Over Frankrijk bestaan veel vooroordelen. Frankrijk is, zoals je ook in andere grote landen merkt, géén stabiele markt. Je ondervindt er veel scherper de conjuncturele schokken dan in België. Van de zogenoemd goedkopere Franse lonen merk ik weinig. Misschien heeft het te maken met het soort business waarin we zitten (geen verwerkende industrie, wel handel). En, om een ander vooroordeel aan te snijden : als er bij de arbeiders al een gebrek aan productiviteit zou zijn, dan wordt dat ruimschoots goed gemaakt met meer disponibiliteit van de Franse werknemer.

Twee zaken echter mag niemand uit het oog verliezen. De Franse overheid houdt een weinig transparant en zwaar om dragen taxatiesysteem achter de hand voor ondernemingen. De zogenaamde taxe professionelle, die bijkomend geheven wordt op elke vorm van activiteit en tewerkstelling, is bepaald géén cadeau. Voorts moet je sterk rekening houden met de regionale verschillen. Het noorden vraagt andere producten dan het zuiden, en is ook prijziger.”

STOW INTERNATIONAL : “Geen delokalisatie.”

Aanwezig in Frankrijk sinds 1996. Vandaag actief met één fabriek ( Stow France, Halluin) en met twee verkoopkantoren (Parijs en Straatsburg).

Omzet : 21 miljoen FF na drie maanden (eerste werkingsjaar), 18 werknemers (4 productie, 14 in sales en administratie)

“Ik krijg geregeld het verwijt te horen dat wij delokaliseren,” zegt Philippe D’heygere. “Dat maakt me kregelig, want er is niets van aan. Stow is vast verankerd in Wevelgem, waar heel onze knowhow blijft. Wat wél waar is : in datzelfde Wevelgem kunnen we geen uitbreidingsinvesteringen meer doen, we zijn er tegen de muren opgegroeid. Dus hebben we zowel in Henegouwen als in Noord-Frankrijk grond mét een bestaand bedrijfspand gekocht. Ik heb lang gezocht om in eigen streek te investeren, ik vond er geen terreinen, en stootte op hulpeloze overheidsinstanties. Op amper één kilometer van onze thuisbasis, net over de grens, kochten we dan voor 15 miljoen frank 7000 vierkante meter grond, mét een industrieel gebouw. In Vlaanderen kon dat niet. We hebben er nu een nieuwe machine geplaatst en vier mensen aangeworven. Bedoeling is om er nieuwe producten (lichte legborden voor stockage) aan te maken, wat een nieuwe markt is voor Stow. Onze ervaring met een fabriek in Frankrijk is totaal nieuw, al verkochten we er al geruime tijd onze industriële racking-systemen. Halluin is de thuisbasis van het net opgerichte Stow France, terwijl we nog twee sales-antennes hebben. Het oprichten van een eigen bedrijf verliep quasi moeiteloos, onder meer dankzij de inbreng van het in Rijsel gevestigde Agence de Promotion Industrielle de la Métropolle Lilloise (Apim). De eveneens in Rijsel gevestigde Chambre de Commerce Franco-Belge en een door ons aangesproken Franse bedrijfsrevisor stonden ons eveneens met raad en daad bij. Stow France wordt een plaque tournante, die zowel Frankrijk als andere markten moet bedienen.

In België kost een arbeider die bruto 100 frank en netto 45 à 48 frank verdient, uiteindelijk 185 frank aan het bedrijf. In Frankrijk gaat eenzelfde arbeider met 20 frank méér naar huis (65 frank), terwijl hij aan het bedrijf maar 165 frank kost. En de productiviteit is, op één kilometer van hier, exact dezelfde als bij ons. De subsidies voor de grond en het pand waren mooi meegenomen : we kregen 23,87 procent van de kostprijs cash op onze rekening terugbetaald vanwege de intercommunale Dévelopment Régional Industriel du Territoire (DRIT). Minder aangenaam was de kennismaking met de sterk gebureaucratiseerde Franse administratie. Nog voor Stow France zijn eerste aanwerving had gedaan, landde hier een aangetekend schrijven van de Franse overheid op mijn kantoor : Stow werd in gebreke gesteld wegens de niet tijdige aangifte van het personeelsbestand en wegens het niet betalen van de sociale bijdragen. En dit aan de vooravond van onze eerste aanwerving ! Deze jongen ontvlamde toen in een Franse colère en maakte dat ook diets aan de autoriteiten. Gevolg : uitgebreide excuses van de tegenpartij. Maar dit soort van administratieve onhebbelijkheden bestaan, noem het desnoods Frans dirigisme. Je kan bijvoorbeeld gedurende vijf jaar geen belastingscontroleur zien, en dan plots zo’n man gedurende zes maanden dagelijks over de vloer krijgen. Ook dat mocht een Belgische investeerder in Frankrijk al ervaren.”

CMB : “Geen overname zonder herstructurering.”

Aanwezig in Frankrijk sinds de overname van Saga (1996).

Omzet 27 miljard BEF (4,5 miljard FF), 6000 werknemers.

“Wij voelen ons niet geroepen om stormenderhand Frankrijk te veroveren. Maar, gezien het profiel van onze business, moeten we er wel aanwezig zijn,” zegt bestuurder Luc Criel van de Compagnie Maritime Belge (CMB, Antwerpen). “Met het vorig jaar ingelijfde Saga kochten we een absolute gigant, die tentakels heeft in alle Franse havens, een heel netwerk in West-Afrika beheert en ook wereldwijd aan expeditie doet. Maar het beursgenoteerde Saga was ook absoluut noodlijdend. Veel Belgische investeerders zien zich bij een openbaar bod tot aankoop of een overname verplicht om de grove borstel boven te halen. Het waren Franse bankiers die ons polsten om Saga voor een gewisse dood te behoeden. Maar het is moeilijk om in zo’n spinnenweb te treden. De Datar heeft ons goed geholpen met informatie. Ook de introducties in de Parijse salons werden door de Datar verzorgd. De overname van Saga was niet gemakkelijk. Het feit dat naast een Zuid-Afrikaanse ( Safren) ook nog een Franse partner ( Bolloré) mee in de deal stapte, maakte het dossier toegankelijker.

Saga heeft in het verleden een reeks strategische fouten gemaakt. Maar de noodzakelijke herstructurering die nu wordt doorgevoerd, gebeurt niet à la Schweitzer. Er wordt uitvoerig en in een sfeer van openheid gepraat met de comités d’entreprises. Een herkapitalisering (185 miljoen FF) van het bedrijf dringt zich op. In het havengebeuren wacht ons een gigantische taak, want de productiviteit van een Franse havenarbeider ligt stukken lager. Frankrijk heeft, zeker in de industrie, een grote traditie inzake dialectiek : kapitaal en arbeid staan er werkelijk nog tegenover elkaar. Als Belgische investeerder moet je daar voorzichtig mee omspringen, vooral naar de vakbonden toe.”

GALVA POWER : “Springplank naar Europa”

De verzinker uit Overpelt heeft 4 installaties in het zuiden van Frankrijk : in Rouquefort (Bordeaux) Galvalandes, in Saint-Sulpice (Toulouse) Galvacier, in La Grand Croix (Saint-Etienne) Galvanisation Claude Gaillard en in Plan d’Orgon (Avignon) Galva Med.

Galva Power haalt in Frankrijk een omzet van ongeveer 540 miljoen BEF en stelt er 100 mensen tewerk.

“Frankrijk is na Duitsland de belangrijkste Europese markt voor het galvaniseren, goed voor 650.000 ton per jaar,” zegt algemeen directeurPatrick De Maeyer. “Wij willen de nummer 3 worden op de Europese markt. Vandaag zijn we nummer vijf. Om onze ambities te verwezenlijken, willen we onze output verdubbelen naar 300.000 ton per jaar. Het grootste deel van het materiaal dat we verzinken, is moeilijk te transporteren. Een straal van 400 km is de maximale actieradius. Dus moeten we lokaal aanwezig zijn.

Dit jaar investeren we nog 70 of 150 miljoen in onze vestiging in Saint-Etienne. We brengen ook een deel van het afgeschreven materiaal vanuit Overpelt over naar het Zuid-Franse project. Onze 4 Franse vestigingen samen produceren 40.000 ton, wat ons toelaat een aandeel van 35 % van de markt in Zuid-Frankrijk in te palmen. Op de totale Franse markt is dat goed voor een aandeel van 6 %.

Ondernemen in Frankrijk heeft naast de grotere markt nog andere leuke aspecten : grote en meteen beschikbare arbeidsreserve en de onvermijdelijk lagere loonlosten. De totale kosten van een uurloon bedragen in Frankrijk 60 % van het Belgische niveau. De Franse werknemers zijn even productief, en de lasten zijn er ook lager. Dat vertaalt zich ook in het lagere prijsniveau op de Franse markt omdat men er doorgaans een kost-plus-prijszetting hanteert.”

ROTEC : “Kwestie van opportuniteiten.”

Sinds 1 april ’96 actief in Cholet, in de omgeving van Nantes.

De acht maanden in ’96 waren goed voor een omzet van 30 miljoen frank en een tewerkstelling van 5 personen.

“Vanuit België verbruiksgoederen in Frankrijk verkopen is zo goed als uitgesloten. Daarvoor is de Franse markt veel te chauvinistisch, is de culturele drempel te hoog.” Aan het woord zijn Roland Fick en Marianne Vandenbroeck, respectievelijk algemeen en financieel directeur bij de Oud-Turnhoutse bvba Rotec. “Zeker in ons marktsegment Rotec maakt met behulp van lasertechnologie zeefdrukramen of stencils voor de grotere elektronicabedrijven is een dicht contact met de klant onontbeerlijk. Enkel de laser kan hun vraag naar steeds meer precisie beantwoorden. We merkten dat de vraag naar onze producten de mogelijkheid bood ook een productie-afdeling op te starten. Onze Franse klanten waren zeer tevreden met dit initiatief. Op de Franse markt is er voor onze technologie nog een ruime afzetmarkt terwijl het bijvoorbeeld in Duitsland stikt van de concurrentie.

Het personeel dat we in Frankrijk recruteerden, hebben we zelf in België opgeleid. Bij de speurtocht naar een gunstige lokatie voor onze productie heeft de Datar ons fantastisch geholpen. Ze adviseerden ons Cholet omwille van de hoge concentratie van elektronicareuzen als Bull, Matra of Thomson in de regio. Daarenboven zochten ze voor ons een pand in functie van onze noden : zoveel kantoren, zoveel energie, e.d. Ze maken het op maat klaar zonder dat het je iets kost en verhuren vervolgens de bedrijfsruimte voor een prikje. Wij betalen momenteel 6000 Franse frank per maand voor 400 m², en de eerste 3 maanden huur hoef je niet eens te betalen. Datar organiseerde tevens een receptie met accountants, banken en verantwoordelijken van de gemeenten zodat we alle nodige contactpersonen in een klap konden verzamelen. Wat een verschil met België. Probeer hier maar eens een bedrijfje op te starten. Alleen al voor een BTW-nummer moet je urenlang aanschuiven. Dankzij de inspanningen van Datar werd de keuze gemakkelijk. Je kan gewoon niet meer nee zeggen.

Wel is onze ervaring dat de Franse arbeidsmarkt minder soepel is in die zin dat er bijvoorbeeld geen instelling als de VDAB is. We zoeken nu al maanden vruchteloos naar een verkoper voor de Franse markt. Ook de werkgeversbijdragen liggen in Frankrijk hoger. Als je een werknemer netto 100 frank betaalt kost je dat in Frankrijk 52 frank werkgeversbijdrage, tegenover 33 in België.

Natuurlijk blijft het marktpotentieel het belangrijkste. We verwachten dat de omzet jaarlijks met 30 % tot 40 % stijgt. Ook het werknemersbestand stijgt dan binnen de 3 jaar na oprichting boven de 10 uit, een voorwaarde om een subsidie van 100.000 Franse frank in eigen zak te houden.

De beste garantie om door te groeien, is zich te nestelen in het netwerk van een grote multinational. Deze maand verwachten we de onderhandelingen over dergelijke overname af te ronden. Zonder onze autonomie te verliezen, geeft de overname ons dan aansluiting met een ruim Europees netwerk. Een ideale springplank voor verdere groei.”

KAREL CAMBIEN, DAAN KILLEMAES

Nord-Pas-de-Calais, net over de grens, is voor het gros van de Belgische investeerders in Frankrijk de uitvalsbasis. (De cijfers geven weer hoeveel fabrieken van Belgische origine er in elke regio gesitueerd zijn.)

KAREL BOONE (CORONA-LOTUS) Voor arbeidsintensieve projecten is Frankrijk als investeringsplek onbetwistbaar een aantrekkelijk alternatief.

PHILIPPE D’HEYGERE (STOW INTERNATIONAL) De subsidies ? We kregen 23,87 procent van de kostprijs cash terugbetaald.

PATRICK DE MAEYER (GALVA POWER) De totale kosten van een uurloon bedragen in Frankrijk 60 % van het Belgische niveau.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content