Het Signaal

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Sofinal-Cotesa verhuist een deel van de productie naar Midden-Europa. “Flexibiliteit bestaat in België, maar is niet praktisch toepasbaar,” motiveert topman Benoît-Valère Devos van de Waregemse textielgroep deze eerste beweging oostwaarts.

Presov (Slowakije).

Is Slowakije een signaal aan de vakbonden bij Sofinal ?, vragen we terloops, terwijl we door de wijdse en metershoge hallen lopen van het staatsbedrijf ZVL in Presov. SMC, voluit Société de Matelassage et de Confection, huurt er een onderkomen van 5000 m² groot. Zeven automatische stikmachines hechten polyestervliezen van Libeltex uit Meulebeke aan polyesterstoffen van het moederbedrijf van SMC, de familiale textielgroep Sofinal-Cotesa uit Waregem (5,3 miljard frank geconsolideerde omzet in 1995). In 14 dagen is de cirkel rond : aanvoer van grondstoffen uit Waregem en terugkeer van het afgewerkte voeringweefsel naar België. Benoît-Valère Devos, voorzitter van Sofinal-Cotesa en tegelijk ook voorzitter van de Belgische textielfederatie Febeltex windt er geen doekjes om : “Vanzelfsprekend is het geen provocatie, maar een signaal naar onze werknemers, dat wel. Vermits Midden- en Oost-Europa de realiteit is waarmee we in onze sector moeten leren leven. Delokalisatie onder ogen zien is onvermijdelijk. Er zijn kennelijk toch nog politici die laten uitschijnen dat textiel niet kan delokaliseren. Slaap maar op beide oortjes. Niets is minder waar. Het gaat immers niet uitsluitend om lage lonen, het hele ondernemingsklimaat weegt minstens even zwaar door. Men schijnt het niet te beseffen,” waarschuwt Devos.

In zeven maanden tijd werd SMC/Sofinal opgericht en opgestart uit het niets. Vandaag draagt het bedrijfje een bescheiden omzet van 100 miljoen Belgische frank bij aan een geconsolideerde groepsomzet die in 1996 moet uitkomen op 6 miljard. “We hebben in juli van dit jaar reeds meer dan 100.000 meter verkocht. In België haalden we slechts 40.000 meter tijdens de topmaanden ! Tegen eind’ 96 zal de hele matelassage het basisweefsel voor het maken van anorakken, bodywarmers en blousons overgebracht zijn van Waregem naar Presov. Volgend jaar verdubbelen we de productiecapaciteit tot 200.000 meter,” klinkt het optimistisch.

De rekening was vlug gemaakt : de transportkosten (voor verplaatsing van “lucht” de watten vliezen van Libeltex) worden ruimschoots gecompenseerd door de lage loonkosten in dit deel van Oost-Slowakije, op slechts 80 kilometer van de grens met Oekraïne : de (tot nu) 20 mensen die voor SMC werken, kosten slechts evenveel als 2 Belgen. “De kostprijs hier ruim de helft lager is uiteraard medebepalend,” gaat Devos verder, “maar essentieel is de inzetbaarheid van mensen. Matelassage is arbeidsintensief en seizoengebonden. Hier vind je de flexibele arbeid, die voor dit soort product noodzakelijk is. Na zes maanden proefdraaien zijn de resultaten van SMC uiterst positief. De productie loopt in drie ploegen, zeven dagen op zeven in de piekmomenten. Hierdoor is Sofinal weer helemaal concurrentieel in de matelassé-markt die beheerst wordt door kleine Noord-Franse familiale producenten en de groten uit Italië met hun lage lire. De kwaliteitscontrole kan grondig gebeuren, iets wat tegen 500 frank per uur in België niet meer te doen is. Matelassage was voor Sofinal een dienst aan klanten en een manier geworden om stoffen te verkopen, maar nu is dit voor onze groep opnieuw een volwaardig product met een behoorlijke cash flow.”

UITSTEKEND.

De 5000 m² door Sofinal gehuurde bedrijfsruimte van SMC, maakt deel uit van ZVL, een mastodont in ruige Oostblok-stijl. ZVL vervaardigt kogellagers. Vroeger, met 5000 man, als toeleverancier van het Zweedse SKF ; tegenwoordig ontpopt het zich, met 2000 arbeiders, tot een performante concurrent van SKF. “De afgevloeide werknemers zijn in dienst van almaar meer westerse confectie- en textielbedrijven die in Presov neerstrijken, zoals Lee Cooper, Lacoste, C&A en tal van Italiaanse kledingproducenten,” vertelt Pascal Ergo, de jonge Vlaamse consulent die ter plaatse buitenlandse investeerders wegwijs helpt en de administratieve afhandeling verzorgt (zie Trends van 5 september ’94). Ergo vond het gebouw in december ’95 en voerde de onderhandelingen.

Het keurige fabrieksdeel waarin SMC is ondergebracht, werd in 1989 bijgebouwd en ingericht. Een blindelings uitgevoerde uitbreiding conform de bureaucratische bepalingen van de centralistische planeconomie, maar die nooit operationeel is geweest. “We kunnen er gemakkelijk nog eens 5000 m² extra bedrijfsoppervlakte bijnemen,” lacht Raymond Novak.

De Poolse Belg, oud-koloniaal en textilien, superviseert samen met Maria Bobova ter plekke de productie. Hij spreekt een mondje Slowaaks. “Je moet de mensen constant motiveren, hen uitleggen waarom dit of dat zus of zo dient te gebeuren. Dan krijg je uitstekende resultaten,” lacht Novak. “Indien nodig worden overuren gepresteerd, met de glimlach. Voor extra weekend-werk ontvangt men 500 Belgische frank bovenop het maandloon. Is dit slavenarbeid of uitbuiting ?”, vraagt hij anticiperend op kritische vragen. En geeft er meteen het antwoord bij : “Neen, dit is een achtergebleven uithoek van de vroegere Tsjecho-Slowaakse republiek. De werkloosheid is er vrij hoog, maar dat verandert snel. De lonen zullen stijgen. Er is reeds sprake van drie weken betaald verlof vanaf volgend jaar. Maar Oekraïne is vlakbij. Dan schuiven we met z’n allen maar wat op. Zo gaat dat in textiel en confectie.” Novak weet van wanten. Hij startte confectie-ateliers op in Tjsechië en in Slowakije voor Alsico uit Ronse, producent van bedrijfskleding.

Benoît-Valère Devos wijst naar de Europese beleidsmakers. “Zij hadden de textielketen nooit mogen breken,” zegt hij. “En dan pleit ik niet voor subsidies of een textielvariant voor de bodemloze put waarin het Europees landbouwbeleid gesukkeld is. Fiscale tegemoetkomingen hadden de sector overeind kunnen houden in West-Europa of importheffingen om de sociale zekerheid die overal in West-Europa door de knieën gaat te financieren. Nu is het te laat. De confectie is zwaar gedelokaliseerd. Wij, stoffenproducenten moeten noodgedwongen volgen.”

Zeventig procent van Sofinals omzet gaat naar confectiefabrikanten. Eind jaren ’80 hield het bedrijf er een fiks investeringsritme op na (steevast 10 à 12 procent van de omzet, die toen boven de 7 miljard uitkwam ; Cotesa en Gevaco werden overgenomen, Sofinal kreeg nieuwe spinnerijen en weverijen, Sofisilk werd opgestart). Voeringwever Sofinal-Cotesa hoopte zo zijn positie als een van de topspelers in de Europese eenheidsmarkt en marktleider in de nylon- en polyesterweefsels veilg te stellen het hele productieproces integrerend, van het spinnen van garens tot het weven en afwerken van de meest speciale stoffen. Verderschrijdende delokalisaties, overcapaciteit, muntdevaluaties bij concurrenten en het Belgische hardemuntbeleid verstoorden echter de verhoopte groeidynamiek. De cash flow kon de afschrijvingen niet bijbenen. “Inmiddels hebben de verschuivingen plaatsgevonden, we hebben in de voorbije jaren bij Sofinal zo’n 2 miljard aan omzet ingeleverd. En dat geldt voor het hele West-Europese textielgebeuren, dat, komende van 3 miljoen werknemers, zich wellicht zal stabiliseren rond 1,8 miljoen arbeidsplaatsen. Midden- en Oost-Europa reiken nieuwe kansen aan en die mooie compensatie móeten we grijpen.” Hier spreekt de voorzitter van Febeltex.

EERSTE STAP.

Benoît-Valère Devos ziet opnieuw lichtpunten. Tegenover een dalende omzet staat jaar na jaar een stijgende cash flow (zie cijfertabel), door efficiëntieverbetering, kwaliteitsverhoging, vermindering van stocks. New Management Style was het medicijn, een verjongde ploeg de motor van de verandering. Met 1300 getouwen is Sofinal de grootste geautomatiseerde Sulzer-weverij van Europa (200 man voor 120 miljoen meter per jaar). “Ik zeg dus niet : morgen verhuizen we de hele zaak naar Slowakije. Wel : mensen pas op. Er is daar een textieltraditie en er zijn vakbekwame, gemotiveerde mensen. De markt is er booming. Je ziet het aan de luchthavens waar men zelfs op zondagen doorwerkt aan uitbreiding en modernisering. De centrale ligging maakt SMC tot een toekomstige uitvalsbasis voor commercialisering van onze producten die voorlopig voor 100 % terugkeren naar België. We zijn volop bezig met het aanwerven van Slowaakse verkopers. Lokale confectiebedrijven worden klant. Zij groeien,” zegt Devos.

De topman van Sofinal-Cotesa verheelt niet dat de resterende arbeidsintensieve afdelingen in zijn bedrijvengroep onder druk komen te staan. In welke mate wordt onderzocht. “België wordt met de dag minder productie- en ondernemersvriendelijk, straks komt er waarschijnlijk een nieuwe trein lasten en belastingen aangereden. Ik meen dat de Vlaamse regering zich meer bewust is van de situatie en een ander beleid wil voeren, maar het federale vlak wordt verlamd door conservatieve reflexen. Diensten en industrie zijn tegenwoordig sterk met elkaar verweven en dus beide erg kwetsbaar in een land als het onze,” stelt Devos. Het basiswerk voor programmering van de hele Sofinal-Cotesagroep wordt op korte termijn naar Slowakije overgebracht. “De zeven mensen die zich in Waregem met informatisering bezighouden, zullen we niet ontslaan. Zij zullen de behoeften van de medewerkers uit de groep beter implementeren. Maar in Presov zal een tiental programmeurs zich toeleggen op de basisactiviteiten,” verduidelijkt Devos. En inderdaad, vóór het kantoor van Pascal Ergo in Presov staat een rij jonge Slowaken in keurig pak aan te schuiven voor een sollicitatiegesprek met de baas van SMC/Sofinal uit België.

ERIK BRUYLAND

BENOIT-VALERE DEVOS EN MARIA BOBOVA (SMC) Naast de loonkosten is vooral de flexibiliteit doorslaggevend.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content