Het onzekere statuut van beheerders van vzw’s

Volgens de huidige minister van Financiën zijn de meeste beheerders van vzw’s geen bedrijfsleiders. Maar dat blijkt niet noodzakelijk altijd voordelig te zijn.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Behoren beheerders van vzw’s tot de fiscale categorie van de bedrijfsleiders of worden de beroepsinkomsten die zij wegens de uitoefening van hun mandaat verkrijgen, belast als baten van een winstgevende bezigheid?

Het onderscheid is niet zonder belang. Het kostenforfait dat ten aanzien van bedrijfsleiders van toepassing is, is immers minder voordelig dan het forfait waarop genieters van baten recht hebben.

Op de bezoldigingen van bedrijfsleiders moet bovendien bedrijfsvoorheffing worden ingehouden. Genieters van baten vallen onder het stelsel van de voorafbetalingen en beslissen dus zelf of en hoeveel belasting zij voorafbetalen.

Bedrijfsleiders. Tot voor kort ging iedereen ervan uit dat de beroepsinkomsten die beheerders van vzw’s wegens de uitoefening van hun mandaat verkrijgen als baten belastbaar zijn (althans voor zover de vzw aan de rechtspersonenbelasting en dus niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen). Maar op een bepaald ogenblik heeft de wetgever de nieuwe categorie ingevoerd van de bezoldigingen van bedrijfsleiders (ter vervanging van de oude categorieën van de bestuurdersbezoldigingen en de bezoldigingen van werkende vennoten).

De toenmalige minister van Financiën zei luidop dat beheerders van vzw’s tot deze nieuwe categorie behoren. Dat standpunt werd weliswaar flink bekritiseerd. Maar de minister leek zijn slag thuis te halen. Een tijdje later werd de wet immers aangepast. Sindsdien staat er te lezen dat de categorie van de bedrijfsleiders niet van toepassing is op onbezoldigde beheerders van vzw’s (en andere entiteiten die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen) op voorwaarde dat zij van de vzw geen huurinkomsten verkrijgen die een bepaalde grens overschrijden.

Omgekeerd kon je daaruit afleiden dat de categorie van de bedrijfsleiders volgens de wetgever wel van toepassing zou zijn op de beheerders van vzw’s die hun mandaat niet onbezoldigd uitoefenen, of die vanwege hun vereniging wel huurinkomsten verkrijgen die hoger zijn dan de voorgeschreven grens.

Maar achter de schermen bleef het rommelen. De kwalificatie als bedrijfsleider heeft immers ook tot gevolg dat het zogenaamde attractiebeginsel speelt. Neem bijvoorbeeld een bezoldigd beheerder van een vzw die daarnaast in de vzw nog een loontrekkende activiteit uitoefent. Als zo’n beheerder geacht moet worden een bedrijfsleider te zijn, dan worden de inkomsten uit zijn loontrekkende activiteit – onder invloed van het attractiebeginsel – ook geacht bedrijfsleidersbezoldigingen te zijn.

Nieuw. Het aanhoudende gemopper heeft ertoe geleid dat de huidige minister van Financiën nu een nieuwe, meer genuanceerde stelling heeft ingenomen. Die gaat ervan uit dat beheerders van vzw’s alleen maar als bedrijfsleiders aan te merken zijn als zij hun mandaat uitoefenen in een vzw die een onderneming exploiteert of die zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard die verder gaan dan de zogenaamde toegelaten verrichtingen (zoals alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen; voor de lijst van de toegelaten verrichtingen, zie art. 182 W.I.B. 1992).

Een dergelijke vzw zal doorgaans aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Maar dat is niet noodzakelijk het geval. Sommige vzw’s die een onderneming exploiteren of zich bezighouden met winstgevende verrichtingen (die verder gaan dan de toegelaten verrichtingen) zijn uitdrukkelijk uit het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting gesloten. Niettemin zullen hun beheerders toch als bedrijfsleiders worden aangemerkt zodra zij hun mandaat bezoldigd uitoefenen of zij van de vzw huurinkomsten verkrijgen die hoger zijn dan de voorgeschreven grens. Is de vzw wel aan de vennootschapsbelasting onderworpen, dan zullen haar beheerders altijd als bedrijfsleiders worden aangemerkt.

Omgekeerd zal dit volgens de minister dus niet het geval zijn voor beheerders van vzw’s die geen onderneming exploiteren en zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard die verder gaan dan wat toegelaten is, en die daarom aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn.

Concreet betekent dit dat de meeste vzw’s – als je het standpunt van de minister volgt – hun beheerders niet (langer) als bedrijfsleiders moeten beschouwen.

Pensioenen. Maar elke medaille heeft haar keerzijde. Beheerders van vzw’s die geen bedrijfsleiders zijn, worden normaal gezien op dezelfde wijze behandeld als beoefenaars van vrije beroepen. De beroepsinkomsten die zij wegens het uitoefenen van hun mandaat verkrijgen behoren tot de categorie van de baten.

Dit kan belangrijke implicaties hebben als een vzw voor haar beheerders in een extralegaal pensioen wil voorzien. Vennootschappen hebben de mogelijkheid om ten aanzien van hun bedrijfsleiders op een fiscaal voordelige wijze aan extralegale pensioenopbouw te doen. De nieuwe wet op de aanvullende pensioenen die naar alle waarschijnlijkheid begin volgend jaar in werking treedt, breidt deze mogelijkheden nog uit.

Maar zowel de bestaande als de nieuwe wet lijken op het lijf geschreven van personen die bedrijfsleiders in vennootschappen zijn. Met wat goede wil kan je allicht nog aannemen dat dezelfde bepalingen (minstens in bepaalde omstandigheden) ook van toepassing zijn op beheerders van vzw’s, die fiscaal als bedrijfsleiders aan te merken zijn. Maar zij kunnen in geen geval van toepassing zijn op beheerders van vzw’s waarvan de inkomsten geen bedrijfsleidersbezoldigingen, maar wel baten zijn.

Jan Van Dyck

De meeste vzw’s moeten hun beheerders niet langer als bedrijfsleiders beschouwen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content