Het niemandsland

De nieuwe manier van wetgeven – met het evocatierecht – heeft tot gevolg dat wetten als bij verrassing uit de hemel kunnen vallen.

Het Belgisch wetgevend stelsel huldigt het principe van het bicamerisme. Dit wil zeggen dat er twee kamers voorhanden zijn: de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Tot voor enkele jaren was het zo, dat elke wet door beide kamers goedgekeurd moest worden. Of dit een goed of een slecht systeem is, laten we hier in het midden. Feit is dat men enkele jaren geleden gemeend heeft de rol van de Senaat te moeten herzien.

De voorstellen liepen uiteen van een volledige afschaffing tot een status-quo. Het is een compromis geworden. De Senaat werd afgeslankt en ook zijn bevoegdheden werden aangepast. Niet alle wetten moeten nog én door de Kamer én door de Senaat goedgekeurd worden.

Dat geldt alleen nog voor wetten over bepaalde materies. De wetten die internationale verdragen moeten goedkeuren, de herziening van de Grondwet, de wetten die de organisatie van de hoven en rechtbanken regelen enzovoort.

EVOCATIE.

De meeste wetten hoeven nog slechts door een enkele kamer goedgekeurd te worden. Met dien verstande dat men aan de andere kamer wel het recht heeft gegeven om elke wet naar zich toe te trekken en ook te beoordelen. Men noemt dat het evocatierecht.

De procedure verloopt dan als volgt. Stel dat de ministerraad een wetsontwerp goedkeurt over een onderwerp dat niet verplicht door de beide kamers moet worden goedgekeurd. Dat ontwerp wordt dan ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Die discussieert daarover, normaal gezien eerst in de bevoegde Kamercommissie, daarna in plenaire vergadering. Het door de Kamer goedgekeurde wetsontwerp wordt vervolgens overgezonden naar de Senaat. Die hoeft zich niet over het wetsontwerp uit te spreken, maar hij kan het wel. Op verzoek van ten minste vijftien senatoren wordt het wetsontwerp geëvoceerd. De Senaat kan het geëvoceerde wetsontwerp vervolgens ongewijzigd aannemen; maar hij kan het ook amenderen. Als het gewijzigd wordt, moet het terug naar de Kamer. Maakt de Senaat geen gebruik van zijn evocatierecht, of wordt het geëvoceerde wetsontwerp ongewijzigd goedgekeurd, dan is het definitief, en wordt het vervolgens ter ondertekening aan het staatshoofd voorgelegd, waarna het in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.

WENNEN.

In de voorbije jaren is het wel wennen geweest aan deze nieuwe werkwijze. Neem bijvoorbeeld de hervorming van de fiscale procedure die onlangs werd doorgevoerd. Die hervorming behelst materies, waarvan de meeste onderdelen niet, maar sommige onderdelen wel aan de beide kamers moesten worden voorgelegd. De hervorming voorziet immers in de installatie van een aantal gespecialiseerde fiscale rechtbanken van eerste aanleg en raakt derhalve aan de rechterlijke organisatie.

Een en ander legt uit waarom de hervorming van de fiscale procedure uiteengetrokken moest worden in twee delen, en het voorwerp heeft uitgemaakt van twee wetsontwerpen. Een omvangrijk wetsontwerp dat alleen door de Kamer goedgekeurd moest worden; en een klein broertje – met de bepalingen inzake de rechterlijke organisatie – dat ook via de Senaat moest passeren. Maar in de praktijk heeft dit allemaal geen belang gehad, aangezien de Senaat ook het eerste wetsontwerp heeft geëvoceerd. De beide wetsontwerpen zijn bovendien in de Senaat geamendeerd, met als gevolg dat zij terug naar de Kamer moesten, waar niet meer geraakt is aan het grote wetsontwerp, maar wel aan het kleine broertje. Waardoor dat nog eens naar de Senaat moest vooraleer het definitief wet kon worden.

Dat is inmiddels allemaal achter de rug. De beide wetten zijn op 27 maart 1999 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

ONTBINDING.

Het lot van hangende wetsontwerpen wordt dit jaar ook mee beïnvloed door de ontbinding van het parlement en de daaropvolgende verkiezingen. Op de valreep heeft het parlement nog een wetje goedgekeurd waarin gezegd wordt dat wetsontwerpen die nog bij een van beide kamers hangende waren op het ogenblik van de parlementsontbinding als onbestaande worden beschouwd (tenzij ze door het volgende parlement heropgevist worden).

Dat verklaart waarom het tijdens de laatste zittingsdagen van het parlement zo druk is geweest. Ook op fiscaal gebied. Zo heeft de Kamer nog niet zo lang geleden haar goedkeuring gehecht aan twee wetsontwerpen waarmee niet onbelangrijke wijzigingen worden aangebracht aan de fiscale wetgeving. Zij kwamen al bij herhaling in deze rubriek aan bod. Denk bijvoorbeeld aan de herinvoering van het zogenaamde attractiebeginsel, de wijziging aan de mogelijkheden om de belasting van de ene echtgenoot in te vorderen op de goederen van de andere echtgenoot enzovoort. De beide – in de Kamer – goedgekeurde wetsontwerpen waren overgezonden naar de Senaat, maar dreigden daar door de nakende parlementsontbinding in de verdrukking te komen. Dat is op de valreep voorkomen. De Senaat heeft ze op zijn laatste zittingsdag nog ijlings bekrachtigd.

PROCEDURE.

Andere ontwerpen hadden minder geluk. Zo hadden enkele kamerleden in april het plan opgevat om de pas hervormde fiscale procedure nog op enkele punten te preciseren. Het daartoe opgestelde wetsvoorstel werd spoorslags door de Kamer gejaagd en naar de Senaat overgezonden. Maar het heeft de senatoren niet meer behaagd zich over de (door de Kamer) goedgekeurde tekst te buigen. Dat hoefde ook niet. Het ging om een materie waarover de Senaat zich niet moest uitspreken. Maar als de Senaat de tekst niet evoceert, wordt die pas geacht definitief goedgekeurd te zijn, zodra de termijn verstreken is waarbinnen de Senaat het ontwerp kan evoceren (een termijn die in de regel vijftien dagen bedraagt). Die termijn liep in dit geval evenwel pas af na de parlementsontbinding. Met als gevolg dat de voorgestelde wettekst als onbestaande moet worden beschouwd.

VENNOOTSCHAP.

De samenloop met de parlementsontbinding heeft in enkele andere gevallen dan weer tot gevolg gehad dat een bepaalde tekst als bij verrassing geacht moet worden wel definitief goedgekeurd te zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met het wetsontwerp “houdende het wetboek van vennootschappen”. Dit is een wetsontwerp waar zeer lang en zeer grondig aan gewerkt is en dat voor de praktijk erg belangrijk is. Het betreft immers een coördinatie van talrijke wetsbepalingen die op dit ogenblik over zeer uiteenlopende wetten verspreid zijn. De regels van het jaarrekeningenbesluit bijvoorbeeld zijn ook in dat wetboek opgenomen.

Het daartoe opgestelde wetsontwerp werd enige tijd geleden door de Kamer goedgekeurd, waarna het ook weer overgezonden werd naar de Senaat. Die hoefde zich niet over dit wetsontwerp uit te spreken, alweer omdat het wetsontwerp een materie behandelt die niet door de beide kamers moet worden goedgekeurd. Maar ook hier gold de regel dat het wetsontwerp – bij gebrek aan evocatie – pas geacht kon worden definitief goedgekeurd te zijn, op voorwaarde dat de evocatietermijn afgelopen zou zijn vóór de parlementsontbinding.

De evocatietermijn liep in dit geval af op 3 mei 1999. Dit is drie dagen na de laatste zittingsdag van de Senaat. Volgt daaruit dat het wetsontwerp ook als onbestaande moet worden beschouwd? Blijkbaar niet. Een en ander heeft te maken met de procedure die bij de parlementsontbinding gevolgd wordt.

GRONDWET.

Het parlement is (ook dit keer) niet ontbonden ingevolge een uitdrukkelijk ontbindingsbesluit, maar wel ingevolge de goedkeuring van een verklaring tot herziening van de Grondwet.

Als de wetgevende macht verklaart dat er aanleiding is om bepaalde artikelen van de Grondwet te herzien, wordt het parlement ingevolge die verklaring geacht van rechtswege ontbonden te zijn. Die ontbinding heeft tot gevolg dat de kiezers opgeroepen moeten worden voor de verkiezing van een nieuw parlement (dat zich vervolgens over de grondwetsherziening kan buigen).

De Senaat heeft zijn “verklaring tot herziening van de Grondwet” afgelegd op 30 april 1999, zijn laatste zittingsdag. Maar dit betekent niet dat hij op datzelfde ogenblik ook officieel ontbonden was. De federale wetgevende macht bestaat uit drie onderdelen: de Koning, de Kamer, en de Senaat. De ontbinding van het parlement heeft pas van rechtswege plaats, zodra elk van deze drie onderdelen de verklaring tot herziening van de Grondwet heeft afgelegd, en – zo wordt algemeen aangenomen – zodra die verklaring in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd. De Koning heeft zijn verklaring pas afgelegd op 4 mei, en de verklaring zelf werd pas op 5 mei gepubliceerd.

Dit betekent dat het parlement pas op 5 mei 1999 van rechtswege ontbonden is. En, dat de wetsontwerpen waarvan de evocatietermijn afliep in het niemandsland – zijnde de periode tussen de laatste zittingsdag van de Senaat, en de publicatie van de verklaring tot herziening van de Grondwet in het Belgisch Staatsblad – alsnog geacht moeten worden definitief aangenomen te zijn. Van het wetsontwerp “houdende het wetboek van vennootschappen” liep de evocatietermijn – zoals gezegd – af op 3 mei. Dus, na de laatste zittingsdag van de Senaat, maar wel vóór de officiële parlementsontbinding. Het nieuwe wetboek van vennootschappen is bijgevolg definitief op komst.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content