Het grote misverstand over George Bush

George Bush toverde in ijltempo de begrotingsoverschotten uit de Clinton-periode om in grote tekorten. Toch is het budgettaire beleid van de Amerikaanse president minder onverantwoord dan nogal makkelijk wordt aangenomen.

De auteur is directeur van de VKW Denktank en voormalig hoofdeconoom van Trends. In de reeks monografieën van deze denktank verscheen onlangs van de hand van de auteur ‘Het Bush-debacle: enkele politiek incorrecte nuanceringen’.

De Amerikaanse president George W. Bush kwam de voorbije jaren zwaar onder vuur te liggen vanwege zijn economische beleid. En niet zo’n beetje. Vooral voor het budgettaire luik van dat beleid kreeg de gewezen gouverneur van Texas tonnen kritiek over zich heen, in binnen- en buitenland. Op het eerste gezicht wekt dit nauwelijks verbazing. De regering-Bush zette immers een ‘unieke’ prestatie neer in de naoorlogse Amerikaanse geschiedenis. Van zijn voorganger BillClinton erfde Bush voor het jaar 2000 een begroting met een overschot van 1,6 % van het Amerikaanse bruto binnenlands product (BBP). Dit jaar zal de Amerikaanse overheid haar rekeningen afsluiten met een tekort dat dicht bij (of misschien zelfs boven) 5 % van het BBP ligt. In vier jaar tijd orkestreerde de Bush-administratie alzo een omslag van bijna 800 miljard dollar in het begrotingsresultaat. Dat is bijna driemaal het totale Belgische BBP van dit jaar (rekenend met pariteit tussen dollar en euro).

De Bush-tekorten gaven een sterke impuls aan de economische groei, ook al omdat ze gepaard gingen met een nog steviger stimulus van de Federal Reserve Board ( Fed), de Amerikaanse centrale bank. Onder leiding van voorzitter Alan Greenspan haalde de Fed tussen midden 2000 en midden 2003 haar basisrentevoet naar beneden van 6,5 naar 1 %. Specialisten zoals John Makin van het American Enterprise Institute en Stephen Roach van de investeringsbank Morgan Stanley schatten dat 50 tot 60 % van de groei van de Amerikaanse economie in de periode 2001-2004 op het conto van de budgettaire en monetaire impulsen mag geschreven worden. De wereldwijde ervaring met pakweg een halve eeuw begrotingstekorten leert evenwel dat het kortetermijngewin van een groot deficit niet opweegt tegen de kosten op middellange termijn. Met die kosten bedoelen we onder meer een verhoogde kans op inflatie, grotere druk op het rentepeil, verdringing van productieve privé-investeringen, hogere toekomstige belastingen en een bijkomende last voor het toekomstige beleid inzake de vergrijzing van de bevolking.

Die nadelen van de begrotingstekorten gelden zeker ook voor de Bush-tekorten. Vandaar de negatieve toon in de vele analyses en commentaren rond het begrotingsbeleid. Maar de discussie over dat beleid wordt vertekend door één vergetelheid en twee misverstanden.

Geen deflatie meer

Wat veel mensen zijn vergeten, is dat, hoewel inflatie vandaag weer naar de hoogste regionen van de internationale economische beleidsagenda sluipt, bij het aantreden van George Bush begin 2001 deflatie het centrale onderwerp vormde in de beleidsdiscussies. Dat kwam zeer nadrukkelijk naar voren tijdens diverse gesprekken die we in de periode 2001-2002 voerden met vertegenwoordigers van de Fed, de presidentiële Council of Economic Advisors, het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) en van diverse denktanks in Washington. Na de beurscrash van maart 2000 vreesden steeds meer Amerikaanse bewindslui en analisten voor een herhaling van het Japanse scenario, een vrees die na het drama van 11 september 2001 bijna panische vormen aannam. Na een vastgoed- en beurscrash gleed Japan in de jaren negentig af naar een toestand van economische stagnatie en prijsdalingen.

Misverstand 1: Clinton was geweldig. De eerste van de twee misverstanden vloeit voort uit de begrotingstoestand die Bush erfde van Bill Clinton. Onder het bewind van Clinton werd een tekort van 4,9 % van het BBP in 1993 omgezet naar een overschot van 1,6 % in 2000. Er circuleert intussen nogal wal literatuur waaruit moet blijken dat de regering-Clinton tot die knappe begrotingsresultaten kwam dankzij een moedig en consistent begrotingsbeleid. Clintons minister van Financiën Robert Rubin argumenteert tientallen pagina’s lang in zijn boek In An Uncertain World (2003) in deze richting. Eenzelfde boodschap weerklinkt in The Faboulous Decade (2001) van Alan Blinder en Janet Yellen, twee hooggerespecteerde academici die diverse overheidsjobs kregen toegewezen in de Clinton-periode.

In realiteit kregen de Clinton-overschotten echter vorm in een heel wat minder heroïsche context. Ze vloeiden voort uit twee elementen. Ten eerste werden de twee Clinton-termijnen gekenmerkt door een totale patstelling tussen de Democratische president en de Republikeinse meerderheid in het Congres. De Republikeinen ijverden voor belastingverlagingen, die op het presidentiële veto stuitten. Clinton wilde meer uitgaven voor ziekenzorg en onderwijs, maar daar wou het Congres dan weer niet van weten.

Ten tweede kende de Amerikaanse economie, tussen maart 1991 en maart 2001, de langste periode van on- onderbroken stevige economische groei uit haar geschiedenis (jaargemiddelde: ruim 4 %). De verbetering van het begrotingssaldo speelde zeker een rol in die gunstige ontwikkeling, maar de Clinton- crowd zet die wisselwerking graag overmatig in de verf. De stevige economische groei resulteerde in forse toenames van de inkomsten die, dankzij de patstelling tussen president en Congres, aanleiding gaven tot overschotten in de periode 1998-2000.

Misverstand 2: Bush besteedt alles aan oorlog. Het tweede misverstand gaat over de oorzaak van de Bush-tekorten. Een eerste deel van dit misverstand vinden we terug in een analyse door het Congressional Budget Office ( CBO) van de verschillen tussen de prognose in januari 2001 voor het begrotingssaldo van 2003 en de prognose in maart 2003 voor datzelfde begrotingssaldo van 2003. Tussen beide prognoses gaapt een verschil van 600 miljard dollar: van een overschot van 380 miljard dollar naar een tekort van 220 miljard dollar. De CBO-gegevens wijzen uit dat deze geweldige omslag voor 20 % komt door de belastingverlagingen van Bush, voor nog eens 20 % door de verhoogde uitgaven en voor 15 % door de lagere economische groei. Ruim een derde van de omslag van 600 miljard dollar vloeit voort uit wat het CBO omschrijft als “technische redenen”. Het gaat vooral om onrealistische verwachtingen van inkomsten die de uitgaande Clinton-admini-stratie had ingeschreven.

Het tweede deel van het misverstand over de oorsprong van de Bush-tekorten handelt over de toename van de uitgaven. Hetzelfde CBO becijferde dat Bush jr. zijn eerste ambts-termijn zal afsluiten met een toename van de algemene uitgaven met 29 %. Zelfs de conservatieve denktank Cato Institute nam Bush hierover stevig op de korrel door hem te omschrijven als de “mother of all big spenders”. Uiteraard spelen Afghanistan, Irak en homeland security een belangrijke rol, maar de uitgaven die niet met defensie of veiligheid te maken hebben, stegen met 39 % – veel meer dan het gemiddelde van de uitgavengroei. Het staat haaks op het beeld dat de Europese media meestal ophangen van George Bush, maar deze president spendeerde aanzienlijk meer aan sociale zekerheid en onderwijs dan zijn voorganger.

Twee vliegen in één klap

Omdat de Amerikanen er niet zomaar op kunnen rekenen dat ze weer aan een decennium van stevige, ononderbroken economische groei zijn begonnen, dringen maatregelen om de begrotingstekorten terug te schroeven zich op. Wie op 2 november ook de verkiezingen wint, voor de nieuwe president dient zich hier een unieke opportuniteit aan om in één beweging het tekort fors te reduceren én een structurele bijdrage te leveren aan de strijd tegen het terrorisme. Dat kan namelijk door de belasting op benzine substantieel te verhogen. Het verleden leert dat zo’n ingreep aartsmoeilijk ligt in Amerika, maar het is nu meer dan ooit het moment om deze discussie te heropenen.

Eind augustus bestond de prijs die wij in België aan de pomp betalen voor één liter superbenzine voor 65 % uit belastingen en accijnzen. In de VS schommelde dat percentage op hetzelfde moment tussen 20 en 25 %. De prijs van één liter superbenzine ligt dan ook tot 50 % lager in Amerika dan in Europa of Japan. Gary Becker, Nobelprijswinnaar Economie verbonden aan de University of Chicago, stelde eerder dit jaar voor om een terrorist protection tax in te voeren van 50 dollarcent per gallon (10 eurocent per liter). Beckers berekeningen geven aan dat zo’n ingreep het Amerikaanse olieverbruik vrij snel 10 % naar beneden zou halen. De Amerikanen verbruikten vorig jaar 20 miljoen vaten olie per dag. Dat is 25,7 % van het wereldolieverbruik, terwijl de Amerikaanse economie ‘slechts’ 21,5 % van de wereldeconomie uitmaakt (het aandeel van Japan en euroland in het wereldolieverbruik ligt iets lager dan hun aandeel in de wereldeconomie).

Met een Becker-taks zouden de Amerikanen twee vliegen in één klap slaan. Primo, de opbrengsten ervan zouden een flink stuk van de begrotingstekorten wegwerken. Secundo, door hun olieverbruik gevoelig te verminderen – 10 % minder verbruiken komt overeen met 2 miljoen vaten olie per dag – zouden de Amerikanen de vraag- en aanbodverhoudingen op de oliemarkten serieus door elkaar schudden. De middelen van bepaalde regimes in het Midden-Oosten om direct en indirect fundamentalistische groepen te ondersteunen zouden behoorlijk inkrimpen. Meer in het algemeen zou de geopolitieke en economische relevantie van het gebied rond het Midden-Oosten drastisch teruglopen. Op dat vlak zou Bush (of zijn opvolger) met één belastingingreep in ieder geval meer bereiken dan met twee oorlogen.

Johan Van Overtveldt

Bush spendeerde aanzienlijk meer aan sociale zekerheid en onderwijs dan zijn voorganger.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content