Het einde van het sprookje

Zanny Minton Beddoes Hoofdredacteur The Economist

Met een beetje geluk zal er in 2001 geen plotse crash komen in de VS, geen enorme dollarcrisis en geen diepe recessie. Maar het feestje is wél voorbij.

In de afgelopen jaren heeft de Amerikaanse economie een sprookjesachtig bestaan geleid. De groei is voortdurend hoger geweest dan voorspeld en ondanks het lage werkloosheidscijfer is de inflatie niet scherp gestegen. Tegen het einde van 2000 is de snelheid van de economische groei afgezakt naar een beter vol te houden tempo, maar zonder de ‘harde landing’ die velen voorspelden. Wie op de ineenstorting van Amerika zat te wachten, werd keer op keer teleurgesteld.

Deze fantastische prestatie is deels te danken aan de buitengewone kracht van de nieuwe economie. Vooral de productiviteitsgroei is nog spectaculairder geweest dan zelfs de meest optimistische technofreaks hadden durven dromen. Medio 2000 produceerden de Amerikaanse werknemers – de landbouw uitgezonderd – per uur bijna 6% meer dan het jaar ervoor. Als gevolg van die groeiende productiviteit bleven de loonkosten per eenheid laag en de bedrijfswinsten hoog, ook al dijden de arbeidsvoorwaardenpakketten steeds verder uit.

Maar ook geluk heeft een rol gespeeld op het feest. De grootste verrassing van 2000 was dat buitenlandse investeerders geld bleven investeren in de Amerikaanse economie, zelfs toen het tekort op de lopende rekening historische records brak. Tegen het midden van 2000 bereikte dat tekort – dé maatstaf voor de verstoring van het evenwicht op de Amerikaanse handelsbalans – 4,3% van het bruto binnenlands product (BBP). Toch zorgden het gebrek aan vertrouwen van investeerders in de euro, hun grenzeloze vertrouwen in de Federal Reserve en hun schijnbaar onstilbare honger naar Amerikaanse bedrijfsmiddelen ervoor dat het geld bleef binnenstromen en de dollar sterk bleef.

In 2001 komt de ommezwaai. De successen van de nieuwe economie zullen niet langer groot genoeg zijn om de stijgende loondruk en de hoge olieprijzen op te vangen. En het gapende gat in de lopende rekening zal buitenlanders behoedzamer maken om Amerikaanse bedrijfsmiddelen te kopen. Met een beetje geluk zal er geen plotse crash komen, geen enorme dollarcrisis of diepe recessie. Waarschijnlijker is een geleidelijke, maar niettemin ongemakkelijke, verschuiving: een iets hogere inflatie, afnemende bedrijfswinsten, een zenuwachtig Wall Street en een gematigd zwakkere dollar.

Naar historische maatstaven, en vergeleken met andere geïndustrialiseerde landen, zal de groei in 2001 nog altijd robuust zijn. Het BBP zal wellicht 4% groeien, tegenover 5,7% vorig jaar. De geleidelijke afname van de economische groei leidt ook tot teruglopende productiviteitscijfers. Hoewel de productiviteitsgroei sterk zal blijven, haalt die niet het niveau van 2000. De arbeidsproductiviteit zal met ongeveer 3% stijgen, in vergelijking met ruim 4% in 2000. De lonen zullen echter hun geleidelijke maar onstuitbare opmars voortzetten, aangezien de krapte op de arbeidsmarkt blijft bestaan (de werkloosheid zal rond de 4% blijven zweven). De uurlonen zouden wel eens met meer dan 5% kunnen stijgen. Dat betekent dat de loonkosten per eenheid (de kosten van een werknemer in verhouding tot de productie die hij maakt) vrij scherp zullen stijgen. Als gevolg hiervan zullen de winstmarges worden afgeknepen en zal de kerninflatie geleidelijk omhoog kruipen. De combinatie van een lagere groei en een mat beursklimaat zou het buitenlandse enthousiasme voor Amerikaanse bedrijfsmiddelen kunnen doen bekoelen. En dat zou wel eens de achilleshiel van de economie kunnen blijken.

In de afgelopen jaren is de Amerikaanse economie namelijk steeds afhankelijker geworden van buitenlands geld om de investerings- en consumptiegroei te financieren. De combinatie van stijgende bedrijfsinvesteringen en dalende particuliere besparingen (die medio 2000 een laagterecord van -0,4% bereikten) heeft ervoor gezorgd dat het financiële tekort in het Amerikaanse bedrijfsleven tot recordhoogte gestegen is. In een eerder stadium van het groeiproces werd dit nog grotendeels gedekt door verbeteringen in de overheidsfinanciën. Geleidelijk aan wordt echter een steeds groter gedeelte van het financiële tekort in het bedrijfsleven gedekt door de instroom van buitenlands kapitaal.

In een recent artikel buigen Maurice Obstfeld, econoom aan de Universiteit van Californië in Berkeley en Kenneth Rogoff van de Harvard-universiteit zich over de lopende rekening. Om die snel in evenwicht te brengen, zou de dollar volgens hen meer dan 24% in waarde moeten dalen, concreet wellicht zelfs meer dan 40%. Een geleidelijke aanpassing, waarbij de lopende rekening haar evenwicht in een periode van drie tot vijf jaar zou herstellen, zou een concrete wisselkoersaanpassing van 12% vergen.

Er zijn goede redenen om het geleidelijke en dus gunstiger scenario te verwachten. De liefdesaffaire van de buitenlanders met de Amerikaanse economie was niet speculatief, maar bestond voor een groot deel uit langetermijngeldstromen (inclusief een hoop directe investeringen), gebaseerd op productiviteitsverbeteringen die nu steeds duidelijker worden. Die geldstromen zullen niet van de ene op de andere dag opdrogen.

Niettemin staan de geschiedenisboeken vol plotse omslagen in lopende rekeningen wegens paniek bij investeerders en wisselkoerscrisissen. Denk maar aan Oost-Azië in 1997. Veel zal afhangen van het talent van de beleidsmakers. Een losbandige fiscale politiek – met onverantwoorde belastingverlagingen of buitensporige uitgaven – zou nog meer druk op buitenlands kapitaal leggen om de Amerikaanse vraag te financieren en zou investeerders gemakkelijk schrik kunnen aanjagen.

Het monetaire beleid moet een voorzichtige koers volgen: de opwaartse prijsdruk in toom houden zonder een plotse ineenstorting te veroorzaken. Eén misstap, en de Federal Reserve zou te maken kunnen krijgen met de weinig benijdenswaardige combinatie van een stijgende prijsdruk, dalende bedrijfsmiddelenprijzen en een dalende dollar. De Amerikaanse economie heeft in 2001 behoefte aan verstandig beleid en, minstens even belangrijk, opnieuw een flinke dosis geluk.

Zanny Minton-Beddoes is correspondent voor The Economist in Washington.

ZANNY MINTON-BEDDOES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content