HET EINDE VAN DE OBSESSIE ?

Assimilatie en degradatie

Lang geleden is het allemaal begonnen met een taalkwestie ; dit tenminste is niet betwist. De poging van de Belgische natievormers om een eentalige natie te maken door assimilatie van een anderstalige meerderheid was ondeugdelijk, maar werd voortgezet en na twee wereldoorlogen telkens weer hernomen. De meerderheid verkreeg beschermende wetten, die ten onrechte gelijkheidswetten werden genoemd en in feite alleen maar taalwetten waren. Deze werden later echter met allerhande instellingen aangevuld tot een indrukwekkend gevaarte, met een ingebouwde antinomie die zelden tot een openlijk conflict leidde, maar die het geheel onbeheersbaar en onbeheerbaar maakte. Dit onbeheer of wanbeheer leidde de laatste decennia tot het bankroet van de overheidsfinanciën, en vervolgens ook tot de economische inzinking van het hele land.

UNIVERSALISME.

Werden wij, voor deze buitensporige prijs die we betaalden, tenminste afgeholpen van de taalkwestie waarmee het begonnen was ? Of is er tenminste een einde gekomen aan de obsessie ? Dit wordt beweerd, zij het dan ook met steeds minder overtuiging, door degenen die het bestaan van de kwestie altijd ontkend of genegeerd hebben.

De huidige vorst spreekt beter (of althans vlotter) Nederlands dan zijn vijf voorgangers, al is het dan ook als tweede taal en minder vlot dan de huidige Franstalige burgemeester van Brussel. Over taalpariteiten is minder te doen. Men heeft het gevoel dat de taalkwestie geprivatiseerd werd, zoals zovele andere tot dan toe ook openbare domeinen. Voor de te benoemen manager is kennis van het Nederlands slechts een pluspunt, en adhesie aan een Vlaamse groep volkomen overbodig.

Wanneer de opruimers van de taalkwestie goed op dreef zijn, verwijzen zij uitdrukkelijk naar hetgeen in de hele wereld aan de gang is. De mondialisering brengt assimilaties mee, maar is het universalisme niet in theorie en in feite superieur aan ieder particularisme ?

COMMUNICATIE.

Nochtans is deze wereld meer dan ooit een communicatiemaatschappij, zoals blijkt uit het groter aandeel in de macht van de beheersers van de communicatienetwerken, die soms ook kortweg de mediacraten worden genoemd. Nu kan men al of niet via de media in alle talen communiceren en alle publieken bereiken, maar toch niet gelijktijdig of op dezelfde wijze. Men kan zijn woorden niet kiezen zonder een taal te kiezen en het verdient de voorkeur de taal van de bestemmeling te spreken, van het publiek of van zijn publiek.

Niets is doorheen alle maatschappelijke geledingen simpeler en persuasiever dan het gebruik van één enkele taal, en niets ligt individueel minder voor de hand dan het gebruik van verschillende talen (om dan nog de zeldzaamheid van de veel geroemde “perfecte tweetalige” terzijde te laten). Hoeveel of hoe weinig Belgen lezen geregeld en vanzelfsprekend, spontaan en niet beroepshalve, een anderstalig Belgisch dagblad ? Bij hoeveel ontmoetingen van privé-personen worden op vanzelfsprekende wijze de twee talen gebruikt, door elkander of na elkander ?

DEGRADATIE.

Door haar bestaan alleen al doet een taal het segment van haar gebruikers ontstaan. De taalwetten en de “communautaire” instellingen die erbij aansluiten, hebben de twee taalsegmenten in België niet gevormd. Zij hebben er geen cultuurgemeenschappen van gemaakt, laat staan naties. De twee verschillende taalgroepen blijven naast elkaar voortbestaan, men zou kunnen zeggen uit inertie, als het voornaamste gewicht in het publieke of politieke leven.

Zelfs onder aanzienlijke druk verlopen taalassimilaties traag en moeizaam. In een eerste langdurige fase is er degradatie van het taalgebruik, evenzeer in de groep van herkomst als in de groep van aankomst ; daarover is in de wereld heel wat te doen.

Men moet niet ver gaan zoeken. Het Frans, een van de best verdedigde talen die er ooit geweest zijn (en wij weten er hier van mee te spreken), werd onlangs in Le Figaro een “bedreigd meesterstuk” genoemd. In Frankrijk zelf niet alleen bij de inwijkelingen maar bijvoorbeeld ook bij de jeugd verliest deze taal terrein en wordt onherkenbaar, ten voordele van een omgangsspraak die soms aangeduid wordt als verlan (dit is het omgekeerde van l’envers : het tegendeel, de keerzijde) of als adolang (de spraak van de opgroeiende jeugd).

ASSIMILATIE.

Om kort te gaan : de kwantitatieve winst voor een taal gaat gepaard met een onherstelbaar kwalitatief verlies. En op wereldvlak zal de kwantitatieve winst voor het Engels zijn ; niet voor het Frans. Dit was blijkbaar doorgedrongen in de Brusselse uitspraak dat de stad en haar omgeving inderdaad op weg waren naar tweetaligheid, maar dan een tweetaligheid Frans-Engels.

Eindigt hier althans de taalkwestie met een overwinning, dit wil zeggen de volledige assimilatie of verdwijning van de Nederlands- of Vlaamstaligen ? En hoe zal deze Franstalige groep ten slotte standhouden tegenover het Engels, dat aan de winnende hand is ? Het standhouden aan de zijde van de verliezer, het zelfrespect tout court, is in het verleden niet zijn meest opvallende trek gebleken.

Dat de twijfels over de toekomst van het Frans zich reeds beginnen af te tekenen, blijkt uit een licht maar anders eigenlijk onverklaarbaar herleven van de belangstelling voor het Waals in Wallonië. In Vlaanderen is het weerstandsvermogen ouder, maar daarom niet opgebruikt.

LODE CLAES

Lode Claes is voorzitter van de redactie-adviesraad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content