Het doodvonnis van de internationale advocatuur

Terwijl de advocatenkantoren flink geld verdienen aan fusies en overnames van bedrijven, trappelen ze zelf ter plaatse. Het blijven provinciaaltjes. De reden: Amerikaanse advocaten verdienen dubbel zoveel als hun Europese confraters.

Copyright: The Economist. Bewerking: Hans Brockmans.

“W ij lopen voorop, de anderen zullen moeten volgen,” zei een van de gevestigde partners van Clifford Chance vier jaar geleden toen de Londense advocaten fuseerden met het New Yorkse Rogers & Wells en het Duitse Pünder, Volhard, Weber & Axster. Maar uiteindelijk werd het grootste en meest geïnternationaliseerde advocatenkantoor compleet geïsoleerd.

Ook accountantsbedrijven wilden hun juridische praktijk even wereldomvattend uitbouwen als hun boekhoudzaken. “We streven ernaar om in de komende vijf tot tien jaar uit te groeien tot een van de grootste mondiale juridische-dienstverleners,” klonk het aan de top van Arthur Andersen, een jaar vóór de onderneming ophield met mondiaal zijn in om het even wat. De accountancyreuzen slaagden er niet in om multinationals binnen te halen of topadvocaten naar hun bedrijven te lokken. De overblijvende ‘Grote Vier’-accountants trokken zich uit de juridische arena terug. Is de idee van een waarachtig internationaal advocatenkantoor definitief opgeborgen?

Niet-snijdende cirkels

De internationalisering van het beroep werd belemmerd door de uiteenlopende aard van de bedrijvigheid in de twee grootste markten, meer bepaald Londen en New York. Dat heeft ook gevolgen voor de inhoud van het recht. “Er is een strijd aan de gang tussen specialisten in het Amerikaanse en het Britse rechtsstelsel, die de juridische vormgeving van het zakenleven beheersen,” weet Jean-Pierre Blumberg, managing partner van Linklaters De Bandt. “Zonder brede samenwerkingsverbanden blijven Engelsen en Amerikanen op hun eiland, waar lokale rechters het juridische leven beheersen.”

De tien grootste rechtsfabrieken en tien meest geïnternationaliseerde bedrijven zijn allemaal in Londen of New York gevestigd (zie tabel 1: ‘s Werelds meest internationale advocatenkantoren). Een kleine groep firma’s domineert het werk voor blue chip-klanten. In New York staan zeven topfirma’s bekend als de Charmed Circle. De Londense Magic Circle telt vijf leden. Die twee kringen kennen amper snijpunten.

Om te beginnen zijn New Yorkse rechtsfabrieken winstgevender dan Londense. Negen van ‘s werelds tien meest rendabele kantoren (gemeten aan de winst per partner) zijn gevestigd in New York (zie tabel 2: ‘s Werelds meest winstgevende advocatenkantoren).

De twee Britse firms onder de twintig meest winstgevende zijn niet ( Slaughter and May) of amper ( Herbert Smith) internationaal actief. Daartegenover staat Clifford Chance. Dat kantoor zet twee derde van zijn juristen buiten Groot-Brittannië aan het werk en staat op een povere 31ste plaats in het klassement van de winst per partner.

Peter Cornell (Clifford Chance): “Het was de bedoeling om, waar we actief zijn, plaats te vatten tussen de drie topkantoren. “We dachten dat we drie jaar nodig hadden om de klus te klaren. Nu stellen we vast dat het wel wat meer tijd in beslag zal nemen.” Na een stagnatie in het boekjaar 2002-2003 zouden de inkomsten naar verluidt scherp zijn teruggevallen tijdens het eerste halfjaar van 2003-2004. Volgens het vakblad The Lawyer daalde de winst per partner zelfs met 15 %.

De wet van de asfaltjungle

De grootste moeilijkheid bij de fusie was… geld. Jean-Pierre Blumberg (Linklaters De Bandt): “De VS-markt is de grootste ter wereld, zodat kantoren er perfect kunnen overleven dankzij superwinsten. Een bijkomend voordeel – voor de advocaten en minder voor de ondernemingen – is de hoge kost van het juridische werk. Terwijl het litigation-werk in Europa ( nvdr – het oplossen van geschillen voor de rechtbank) maar een fractie opbrengt in vergelijking met fusies en overnames, genereren geschillen voor Amerikaanse rechtbanken een enorme cashflow voor de New Yorkse advocaten. Liability en antitrust-litigation brengen hele legers advocaten in beweging.”

In de meest rendabele Britse firms verdient een senior partner zowat 1,5 miljoen euro per jaar, terwijl die in Amerika het dubbele verwacht. Clifford Chance heeft een zogenaamd lock-step-verloningssysteem, dat de winst onder de partners verdeelt op basis van anciënniteit. De meeste Amerikaanse kantoren hanteren dan weer een eat-what-you-kill-systeem, dat het geld verdeelt naargelang van de omzet die de partner genereert. Sinds de fusie verloor Clifford Chance’ partnerkantoor Rogers & Wells negentien van zijn toppartners in New York.

“Zuivere eat-what-you-kill kan erg gemeen zijn,” zegt Hugh Crisp, de nieuwe topman van Freshfields Bruckhaus Deringer, uit de Magic Circle. Zowat twee derde van zijn advocaten werken in de zeventien buitenlandse vestigingen. De aanwezigheid in Amerika is echter beperkt. “We vragen niets liever dan een Amerikaanse fusie,” geeft Crisp toe, “maar niet ten koste van onze cultuur en kwaliteit”.

Kan voor het verschil in remuneratie geen oplossing worden gevonden, zoals dat ook gebeurde bij de overname van Brusselse kantoren ( De Bandt en Loeff) door Linklaters en Allen & Overy? “Neen,” redeneert Blumberg. “New York heeft Londen niet nodig, terwijl Londen gedwongen werd een oplossing te zoeken voor deze problematiek. Als ze wilden actief zijn voor topondernemingen op het Continent, moesten ze zoeken naar Europese partners, wier werk ook bijdraagt tot de algemene adviesverlening omdat ze opereren op verschillende juridische markten.”

Volgens Steven De Keyser, managing partner van DLA Caestecker, dat behoort tot het netwerk van de Britse lawfirm DLA, is het verschil in verloning onvermijdelijk. “Zo zullen in New York of Londen gevestigde partners altijd dichter bij de megadeals zitten en dus ook hogere vergoedingen krijgen. Een advocatenkantoor dat actief is in een groot aantal landen en daar een gelijkwaardig kwaliteitsniveau aan haar cliënteel wil bieden, zal nooit de rentabiliteit van een exclusief in London of New York gevestigd kantoor evenaren.”

Met uitzondering van Baker & McKenzie, White & Case, Shearman & Sterling, en Weil, Gotshal & Manges hebben slechts enkele Amerikaanse firma’s meer dan een kwart van hun personeel buiten de VS aan het werk. Baker & McKenzie, een van de eerste Amerikaanse firma’s met een internationale strategie, gelooft sterk in de diversificatie. Twaalf afzonderlijke praktijken – onder meer antitrust-, arbeids-, belasting- en vennootschapswetgeving – worden mondiaal gerund. “Die brede waaier van activiteiten,” zegt Christine Lagarde, de Française (!) die Baker & McKenzie runt, “maakte het mogelijk de recente baissemarkt te overbruggen. We konden de pijn beperken omdat we geen grote speler zijn op de kapitaalmarkten.”

Andere spelers voelden de pijn wel. Altheimer & Gray (Chicago) en Brobeck, Phleger & Harrison (Californië) gingen vorig jaar failliet.

Paarden en koersen

In plaats van zich wereldwijd in te kopen, bouwde de meest prestigieuze en rendabele Britse lawfirm, Slaughter and May, een informeel en niet-exclusief netwerk. Vijf rechtsfabrieken van de Charmed Circle sloten zich erbij aan. Het wil, aldus David Frank van Slaughter and May, “paarden voor de koers” leveren, namelijk de allerbeste advocaat voor om het even welke specifieke klant in elk specifiek rechtsgebied. Hij beweert dat geen enkel afzonderlijk advocatenkantoor dat voor mekaar kan brengen.

“Sommige multinationals, zeker in Europa, appreciëren die aanpak,” weet Jean-Pierre Blumberg. “Maar het vergt heel wat coördinatiewerk om bij een grote deal tientallen advocaten van verschillende lawfirms te coördineren. Een recent onderzoek dat we in België lieten uitvoeren, toont dan weer aan dat grote ondernemingen de one-stop shop appreciëren.”

Ook het Brusselse Claeys & Engels volgt die netwerkstrategie (zij het in zijn niche van sociaal recht) met de creatie van ius laboris, International Employment Law, Pensions and Employee Benefits Alliance. “Dit werkt makkelijker en sneller dan fusies in een groot aantal landen,” weet Thierry Claeys. “Binnen ius laboris verwijzen we cliënten en zaken door en behandelen internationale praktijkgroepen een aantal materies die voor ons belangrijk zijn: Europese ondernemingsraden, herstructureringen, pensioenen, EU-recht, employee benefits en dergelijke. Daarnaast is er ook een uitwisseling van medewerkers en informatie. Zo’n alliantie laat ons toe in elk land waar we vertegenwoordigd wilden zijn te kiezen voor de beste advocaten, gespecialiseerd in sociaal recht.”

In Brussel gingen de meeste topkantoren, met uitzondering van Liedekerke, een partnership aan met internationale kantoren. Franse advocatenkantoren zijn grotendeels zelfstandig gebleven. Siméon et Associés, dat de krachten gebundeld heeft met het Britse Lovells, is een uitzondering. Duitse advocatenfirma’s zijn dan weer geneigd om het Britse voorbeeld van de globale strategie te volgen. In de voorbije jaren zijn ze aan het fuseren gegaan. Linklaters sloeg bijvoorbeeld de handen in elkaar met Oppenhoff & Rädler, terwijl Freshfields Bruckhaus Deringer het resultaat is van de unie tussen het Londense Freshfields en twee toppraktijken uit Duitsland.

Ondertussen worden sommige Britse firma’s wel Amerikaans, maar dan wel in Europa. Met 75 advocaten die hun opleiding kregen in Amerika, heeft Allen & Overy meer Amerikanen in dienst in Londen dan om het even welk Amerikaans advocatenkantoor daar. The Lawyer noemde Allen & Overy (onder meer) daarom in 2002 ‘Global Firm of the Year’ . Wim Dejonghe, managing partner van Allen & Overy Belgium, wijst erop dat behoefte aan Europees advies toeneemt bij de cliënten van de Amerikaanse kantoren, en Britse bedrijven snakken naar New Yorks rechtsadvies. ” NY law, niet US law,” beklemtoont hij. “Dat verklaart waarom wij alleen in New York capaciteit hebben opgebouwd en niet in de andere Amerikaanse steden.”

A&O’s strategie leidt tot een wat zonderlinge afscheiding in de kantoren van de onderneming, waar de Amerikanen bijna uitsluitend werken op VS-dossiers en aanzienlijk meer verdienen dan hun Britse collega’s.

Dejonghe denkt wel dat de trend van overnames zich in de second tier zal voortzetten. Middelgrote tweederangsfirma’s uit de VS, die gewoonlijk niet New York als thuisbasis hebben, kopen middelgrote Europese firma’s op. Zo nam in januari 2002 Mayer Brown & Platt uit Chicago het Londense Rowe & Maw over. In datzelfde jaar fuseerde het New Yorkse Fried Frank ei zo na met het Britse Ashurst Morris.

“Lokale kennis van het recht blijft belangrijk”

Het ziet er niet naar uit dat de juridische sector de weg zal opgaan van de accountancy, waar een handvol ondernemingen de markt overal beheerst. Naast bepaalde wereldwijd optredende rechtsbedrijven zullen eersteklassekantoren die besluiten om in eigen land te blijven – zoals Cravath, Swaine & Moore in New York en Slaughter and May in Londen – het waarschijnlijk goed blijven doen, op voorwaarde dat ze prominent kunnen blijven in hun niches.

Ondanks de inspanningen die worden gedaan om bepaalde rechtsdomeinen, zoals de belastingwetgeving, te harmoniseren, blijven er nog grote verschillen bestaan tussen de verschillende rechtssystemen. Dit is ook het geval voor het sociaal recht, ondanks de inspanningen van de Europese Unie. Claeys: “Zelfs voor materies waarvoor richtlijnen zijn uitgevaardigd door de Commissie, bijvoorbeeld in verband met overdracht van ondernemingen of collectieve ontslagen, blijkt de implementatie in de verschillende lidstaten ver van uniform te zijn. Lokale kennis van het recht is dan ook uiterst belangrijk.”

Kortom: de juridische wereld blijft relatief provinciaal, terwijl zijn beste klanten steeds meer wereldwijd actief worden.

Wim Dejonghe sluit uit dat enkele grote spelers snel de globale juridische markt zullen domineren. “De accountants hebben daar hun tanden op gebroken en trekken zich terug. Een fusie tussen een Amerikaans en Brits topkantoor is ook onwaarschijnlijk.”

Copyright The Economist

Is de idee van een waarachtig internationaal advocatenkantoor definitief opgeborgen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content